leefd. Hier steekt de zee een tong van water uit, maar zonder dreiging. Dat komt omdat ‘Ik ben’ het telmerk en paringsteken is, dat Murray als een ambachtelijk timmerman, een en al oog en oor en ruisende schelp, in de zinnen uitsnijdt. In de Bijbel zijn trekvogels beeld voor keer en wederkeer, voor trouw. In deze weerslag van ultiem inlevingsvermogen in een andere levensvorm, een broederlijke weerslag, als een parafrase op het Zonnelied van Franciscus van Assisi, doortrekt een gevoel van vertrouwen gedicht en lezer. Alles is alles. Alles is. ‘Ik ben’, zegt het gedicht. Alles is. ‘Ik ben’ strand, zand én het goede gevoel van samenvallen met je doel, dat wil zeggen, leven ‘op gewassen glans / in vleugel-oplichtende branding, in snavelgericht / rondrennen’. Wat kan je doel anders zijn, als trekvogel? Regels als deze, neergelegd in de vorm van een accolade van schelpen, een vloedlijn, helpen de lezer om samen te vallen met de wereld. Het membraan wordt
dun. Het gedicht creëert, evoceert, een plaats en een ervaring die de Keltische christenen, tot op de dag van vandaag, een ‘dunne’ plaats zouden noemen. Een plaats waar je nekhaartjes van overeind gaan staan, waar je pupillen zich verwijden en vernauwen in het flitslicht van de zon, terwijl je nek, al rijdend ‘rijdt je een betekenis binnen gemaakt van bomen’, ‘gevoelig wordt voor het miljoenste van een flikkering’, zoals Seamus Heaney overkwam toen hij in zijn blauwe Volkswagen Golf, rijdend op de veenweg van Noord-Antrim in Ierland, oog in oog kwam te staan met een vos, stokstijf, midden op de weg, en het verlangen naar wildheid én de noodzaak van een wedergeboorte (hij gebruikt dat woord ook) op dat moment onmiddellijk aan hem gewaar werd, in hem werd overgebracht. Dit gedicht is een vorm van bewustzijnsverruiming. Je wordt je bewust van je schepselmatigheid.
Iemand heeft eens gezegd dat wetenschap een vorm van toegang tot de onkenbare werkelijkheid verschaft, en tegelijk, al doende, de missie heeft om ons gerust te stellen. Daarom hoeft er geen conflict te zijn met geloof. Geloof heeft met overgave van doen, erkennen dat je opgenomen bent in iets groters. Dat kan zowel angstaanjagend zijn, als geruststellend. Beide kenniskanalen leiden tot het besef dat we de zaak niet zelf onder controle hebben. Dit gedicht verkent een onkenbare werkelijkheid, het laat mij, door de verwijdende vogelpupillen in de kop van de vogel in mij, kijken naar de gouden kieuw van de zon in het donker. Het laat mij vliegen over de aardbol totdat de zon voor ons de zon achter ons is. Omdat we naar een ander halfrond vlogen. En totdat de poolnachten voorbij zijn, dat zijn de noordelijke nachten (volgens mij), die geen zonsondergang kennen, vandaar Murrays omschrijving ‘de kleine dagen van de nacht’. Dit is biologische poëzie, die het alfabet van de vloedlijn wil aflezen, die de wereld van de natuur wil vertalen.
Het gedicht van een nomade, een trekvogel, een mens, die zichzelf ‘at home’ maakt aan de rand van de goede zee. Die aanstipt dat het niet zonder belang is,