menigvuldiging van het aantal nekplooien. Het krioelen stokt. Volken kijken verbluft en moeizaam naar boven. De nekspieren doen zeer, die zijn deze beweging niet gewend. De ogen doen ook zeer.
De perspectiefwisseling is compleet. Alles wat voor beweging doorging komt abrupt tot stilstand en tegelijk ontstaat er koers en doel - niet fysiek uiteraard, nekpijn en onwennige pupillen immers. De lamp bewerkt een cruciale verandering van denk- en blikrichting.
Niet dat het wat uithaalt.
Een psalm is dit gedicht. Het hart zit in het midden. De middelste strofe speelt in het verleden, de omringende strofen geven hedens weer, van kerk (1 en 2) en wereld (4 en 5). Mooier nog: rond de kern van de incarnatie in het hart, dicht daaromheen, cirkelen het Evangelie, de vrijheid, het recht en de liefde. Wranger, maar preciezer: het Evangelie van voordat het boeken werd, gebruikt ter bevrediging van de oordeelsdrift van mensen; en de vrijheid, het recht en de liefde van voordat iemand die begrippen uitholde, niet meer behoeftes hebbend dan ‘ondeugend’ te zijn. De trieste sukkel. Het staat haaks op Jezus, die naar de wereld kwam met een visie op vrijheid, recht en liefde - maar al het oordelen op basis van die visie ondergeschikt maakte aan zijn oplossing.
Het ‘inhoudelijke rijmschema’ van het hart van dit gedicht is dus b a b. Rijmt strofe 1 dan op 5? De eerste strofe schetst de postmoderne mens. De grijze mens, zonder goed of fout, zonder grote verhalen. Ik vind, jij vindt, ik ben oké, jij bent oké. En een enkeling zegt: nu ga ik naar de kerk, want ik vermoed, Murray schrijft hoop, dat dit niet het hele verhaal is.
De laatste strofe schetst de grote oorlog van de moderne mens. Het moment dat het geloof in de grote verhalen knapte. Of liever: langzaam weggetrokken werd in de modder en de lijklucht van het Slagveld van de Nutteloosheid: duizenden doden zonder terreinwinst.
Ook hier de eenling die een conclusie trekt: we zijn hier een afgod aan het dienen. Kijk maar naar de gevolgen.
Dit is dus naar de vorm een klassiek Hebreeuws gedicht. Schriftonderzoekers zouden het zo weergeven: a, b, c, b', a'.
Murray heeft dat slagveld nodig. Niet alleen dit slagveld en niet alleen in dit gedicht. Het zit dieper. Hij vreest dat de verveelde, moderne, hippe mens, die hooguit nog de behoefte heeft ‘ondeugend’ te zijn, ‘stout’ - de Heleen van Royens inderdaad - Murray vreest dat dit soort mensen achterlijk is. Omdat ze een verveelde, luxe blik hebben op een wereld die helaas heel anders in elkaar zit.
In een van de meesterstukken in Murrays oeuvre, Fredy Neptune, beschikbaar in een briljante Nederlandse vertaling overigens, bereist de hoofdpersoon de twintigste eeuw. Pas dat inclusieve perspectief, alle verschrikkingen van de oor-