Verhalen, vragen
‘God schiep de mens omdat hij van verhalen houdt.’ Het is een beroemde quote van Elie Wiesel, die waarschijnlijk niet eens van hemzelf is. Het tekent hem wel, en met hem het (chassidische) Jodendom dat Wiesel vertegenwoordigt. Het joodse volk heeft overleefd door het woord, door te blijven vertellen.
Elie Wiesel was één van mijn eerste helden in die opwindende periode dat ik de literatuur begon te verkennen. Ik kocht zijn ontroerende eerbetoon aan het chassidisme. Vuur in de duisternis, voor een paar gulden in de ramsj. ‘Mijn vader was een verlichte geest; hij geloofde in de mens. Mijn grootvader was een vurig chassied: hij geloofde in God. De ene leerde me spreken, de andere leerde me zingen.’ Nu ik het vijftien jaar later voor de derde keer lees, valt me op dat het geen historisch verslag wil zijn, maar een persoonlijke evocatie, waarbij de verschrikkelijke ervaringen van de joden in de twintigste eeuw steeds op de achtergrond aanwezig zijn. Want dat is het ene verhaal dat Wiesel wil, nee, moet vertellen.
Twee jaar geleden verschenen Wiesels memoires in het Nederlands: Alle rivieren stromen naar de zee. Een vuistdik boek, en dan beslaat het nog maar de eerste helft van zijn leven. Inmiddels verscheen ook het tweede deel, Toch raakt de zee niet vol. Wiesel werd in 1928 geboren in Sighet, Hongaars-Roemenië. De joodse gemeenschap daar werd, als in zoveel plaatsen, vernietigd door het nazi-geweld. Wiesel zelf kwam terecht in Auschwitz en Buchenwald. Die ervaring zou de rest van zijn leven bepalen. Voortaan stond zijn leven in het dubbele teken van schuldgevoel - waarom hij overleefde, maar zoveel anderen niet - en daarmee verbonden de drang om telkens opnieuw te getuigen van de ellende die hij had aanschouwd. Want tot Wiesels verbijstering gaan de meeste mensen na de oorlog over tot de orde van de dag, en zijn de verschrikkingen uit de kampen nauwelijks bespreekbaar. Nacht, zijn bekendste boek, verscheen in 1958 en was één van de eerste expliciete kampverslagen. ‘Als ik in mijn leven maar één boek had mogen schrijven, dan was het dit geweest’, zegt Wiesel zelf. Al zijn latere werk is erdoor gestempeld. Dit zou zijn taak zijn: om te blijven getuigen, zodat de verschrikkingen niet vergeten zouden worden.
In Alle rivieren stromen naar de zee vertelt hij hoe het gegaan is. Na de beschrijving van zijn relatief onbezorgde kinderjaren valt in het tweede hoofdstuk, ‘Duisternis’, de nacht. Sindsdien draagt Wiesel een nameloze ontreddering met zich mee. Het boek gaat verder, na de oorlog, over zijn jaren als journalist, zijn wereldreizen, het ontstaan van de staat Israël, zijn ontmoetingen met Singer, Heschel, Kazantzakis en talloze an-