En zou er ook in Suriname of op de Antillen niet een katholiek dichter geweest zijn die in de Brandaan had gemogen? Zijn de gedichten van Glenn Sluisdom bijvoorbeeld niet sterk genoeg? Het zou kunnen, maar we weten het niet.
Op het buikbandje staat per ongeluk gedrukt dat er alleen gedichten opgenomen zijn van na 1950. Uit een van de registers achterin blijkt dat 1945 de grens is: vier gedichten van Achterberg, twee van Ida Gerhardt en een gedicht van Muus Jacobse zijn gepubliceerd tussen 1945 en 1950.
Met die registers is ook iets eigenaardigs aan de hand. Wie bijvoorbeeld zou willen weten welke gedichten van Jan Willem Schulte Nordholt opgenomen zijn, moet eerst naar het register op auteur. Daar moet hij opzoeken in welk jaren Schulte Nordholts bundels verschenen. Dan bladert hij door naar het register ‘Chronologie’ en zoekt bij het betreffende jaar de paginanummers op. Dat is een omslachtige manier. Bovendien zijn de registers niet feilloos. Lidy van Eysselstein is bijvoorbeeld bij 1959 niet terug te vinden, hoewel het auteursregister wel naar dat jaartal verwijst.
In het auteursregister kun je ook niet altijd precies zien welke gedichten opgenomen zijn. Bij Aleidis Dierick kun jewel vinden dat van haar ‘Avondmis’ de gedichten viii en xvi gekozen zijn, maar niet welke drie van de series ‘Tortels in het trappenhuis’ en ‘De driemaal zeven bezweringen’.
Ik ben dan ook maar gestopt te tellen hoeveel gedichten er nu exact van elke dichter opgenomen zijn. In ieder geval zijn er behoorlijk veel gedichten geselecteerd van Gerrit Achterberg, Menno van der Beek (van wie Van de Berg het aandurfde om de complete berijming van psalm 119 op te nemen), Lenze Bouwers, Aleidis Dierick, Anton Ent/Marieke Jonkman, Koos Geerds, Ida Gerhardt, (Guillaume) Van der Graft, Jos de Haes, Lloyd Haft, C.O. Jellema, Henk Knol, Willem Jan Otten, Michel van der Plas, Jan Willem Schulte Nordholt, Anton van Wilderode en Harmen Wind. Allemaal minimaal zeven gedichten. Op die keuze is niet zoveel aan te merken. Dierick en de De Haes zijn verrassingen, Otten acht ik als dichter nogal overschat, Bouwers is vrij ruim, maar met deze keuze kan ik wel leven.
Bij de minder ruim geselecteerde dichters moest ik wel even fronsen: wat doen in vredesnaam Jan de Bas, Theo Coenraads, Frank Daen, Dick Ellen, Leendert J. van den Hengel, P. van Klaveren, Nico Knibbe en José de Poortere met duidelijk ondermaats werk in dit mooie boek?
En hoe komt er eigenlijk werk van een anoniem dichter (bladzijde 113 in de bloemlezing) door de selectie? Helemaal anoniem kan de auteur niet zijn, want anders had Van den Berg niet kunnen weten dat het werkelijk een christen was. De bloemlezer plukte het gedicht (dat bepaald niet zo bijzonder is dat hij er niet omheen kon) uit een uitgave in eigen beheer. Ook van bijvoorbeeld Sergej Visser kopieerde hij gedichten uit boekjes die bestaan zullen hebben uit een stel blaadjes die met een wollen draadje aan elkaar zaten. Nou ja, elke bloemlezer heeft zijn eigenaardigheden.
Brandaan van de christelijke poëzie is ingedeeld op thema. Misschien is het niet helemaal consequent om dichters in plaats van gedichten te selecteren en dan niet te groeperen op dichter, maar ik vind het niet zo erg. De gekozen indeling leest in ieder geval prettig. Je kunt deze bloemlezing nu lezen zoals je een verhalenbundel leest: hoofdstuk voor hoofd-