eerder had geschreven. Feit en fictie lopen door elkaar en Beck moet zich publiekelijk op tv verantwoorden.
Een dergelijke ironische wending heeft Tirza niet. Hofmeester en Beck zijn beiden vastgelopen burgermannetjes en leven beiden niet langer voor zichzelf, maar voor een geliefde naaste. Maar waar Beck heen en weer wordt geslingerd tussen schuldbesef en schuldontkenning, blijft Hofmeester de schuld het hele boek door op afstand houden. Beck wijdt zijn leven aan zijn vrouw, als boetedoening, Hofmeester geeft zich echter aan zijn dochter om juist weg te duiken voor het leven. Ook als zijn schuld zich alleen maar verdiept, lijkt hij slechts verder weg te zinken. Van enige schaamte over wat hij heeft gedaan blijkt niets. Hij gelooft het beste te hebben gedaan voor zijn dochter.
Het was duidelijk wat Grunberg wilde betogen in De asielzoeker. Werkelijk leven zonder illusies, zonder dromen en verlangens, zonder jezelf in het middelpunt te plaatsen: het is eigenlijk niet mogelijk. Beck wordt telkens weer geconfronteerd met nieuwe illusies die opduiken, net nadat hij de vorige de kop had ingedrukt. Het radicale nihilisme dat Beck predikt blijkt niet slechts leeg te zijn, maar ook nauwelijks leefbaar. Maar wat doet Grunberg nu met Tirza? Hofmeester trekt een conclusie die verder reikt dan die van Beck. De liefde van de verdwaasde vader voor de dochter gaat zo ver dat hij haar het leven ontneemt om haar te beschermen. Zo kan het leven haar geen kwaad meer doen. De dood van Becks vrouw kwam nog van buiten, door een ‘natuurlijke ziekte’, de dood van Hofmeesters dochter komt van binnenuit. Grunberg laat niet alleen zien hoe meewarig en hoe leeg het burgerlijke bestaan in het Westen is geworden, maar ook dat de consequentie daarvan uiteindelijk zum Tode voert.
Tenzij je het leven niet serieus neemt. Daarvoor leveren tal van andere romans van Grunberg met hun absurdisme het nodige materiaal. Daarin is het leven niet slechts leeg, maar vooral ook grotesk. Wat die absurdistische met de zware romans De asielzoeker en Tirza verbindt, geeft Grunberg prijs in De mensheid zij geprezen, Lof der Zotheid 2001. Hierin treffen we eveneens een proces aan - niet Hofmeester, maar de mens staat terecht. In het boek voert Grunberg een advocaat op, die de mens - pars pro toto voor de mensheid - moet verdedigen tegen alle mogelijke misdaden: Hiroshima, Auschwitz, heksenverbrandingen, kruistochten en de Goelagarchipel. De advocaat opent zijn pleidooi met: ‘Geen beest is zo belasterd als de mens. God heeft er ook van langs gekregen, maar dat valt in het niet bij wat de mens te verduren heeft gehad.’
De advocaat ziet schuld als het meest eigene van de mens. Hij doet niet slechts zonden, maar hij ís zondebok. ‘Hij krijgt de schuld van alles wat misgaat op deze wereld. Alsof hij zichzelf en deze wereld geschapen heeft, alsof hij de Lieve Heer, Adam en Abraham in één is.’ Dat is hij natuurlijk niet. Daarom is de mens vooral