Na een paar weken vindt er op de boerderij een roofoverval plaats waarbij de honden in de kennel worden vermoord, zijn auto wordt gestolen, hij brandwonden oploopt en zijn dochter wordt verkracht. In de loop van het verhaal blijkt dat één van de daders, een zwakbegaafde jongen, familie is van Petrus, die op het erf van Lucy woont.
Lucy wijst Lurie en al zijn pogingen om haar vrij te kopen uit deze schrijnende situatie af.
Het is in de liefde tot zijn dochter dat Lurie zichzelf hervindt. Die liefde houdt een niet aflatende zorg in, een voortdurend gesprek met Petrus tot duidelijk blijkt hoe de vork in de steel zit.
Een wanhopige vader probeert zijn dochter te redden, maar ze wijst hem af en toont zich in haar zelfbeheersing en in haar acceptatie van het leven zoals het is zijn meerdere. Geen sprake van een nieuw begin op een andere plek, maar een zelfgekozen onderschikking aan de machtsstructuren waarin Afrikanen het op hun manier voor het zeggen hebben. Zelfs als blijkt dat ze zwanger is, besluit Lucy te blijven en het kind daar op te voeden. Ze accepteert de ‘bescherming’ van Petrus, omdat ze de grond en haar dieren niet in de steek wil laten.
Het boek geeft weinig hoop wanneer wij het toetsen aan het beeld van de klassieke ontwikkelingsroman, waarbij oude structuren worden afgeworpen. Individualiteit en traumaverwerking, expressie in het liefdesleven, zijn niet aan de orde. Het is een boek tegen de autonome kunsten, tegen de regels van de romantische orde in.
Lucy kan ik daarom verder niet plaatsen als personage, of het moet zijn als in de film van Lars von Trier Dancer in the Dark, waar de vrouwelijke hoofdpersoon Selma met een koppige trouw tot in de dood probeert te voorkomen dat haar zoon haar eigen lot zal moeten dragen.
In beide, film en boek uit 1999, wordt het offer voor het land, het kind, op zo'n indringende manier aan de orde gesteld, dat de lezer, of kijker, het gevoel krijgt links en rechts om de oren geslagen te worden met zijn hang naar vrijheid. Vrijheid? Vrijblijvendheid zul je bedoelen!
In het laatste hoofdstuk verzoent de vader zich met het zelfgekozen lot van zijn dochter en ziet hij hoe zij, in haar eentje aan het werk op het land, bloeit en tot haar recht komt. Ondertussen heeft hij uit zijn oude huis de kinderbanjo gehaald en werkt hij met dat primitieve instrument aan een melodie voor een libretto dat ‘Byron in Italië’ moet gaan heten. Daarin laat hij Theresa aan het woord, die op het laatst van het leven van Byron zijn minnares was en alleen achterblijft.
Het geplinkplonk op de banjo wordt nauwlettend gevolgd door een manke hond in de kliniek van Bev Shaw, een van de vele afgedankte honden die worden gebracht om te worden afgemaakt en die Bev en hij samen een vredig einde be-