Liter. Jaargang 11
(2008)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Elizabeth Kooman
| |
[pagina 39]
| |
denkt hij: ‘Mocht dat? Kon je zomaar naar de vijand wuiven? Ik vond van niet. Ik was geschokt’ (41). Als iemand opmerkt dat de soldaten ‘gewone mensen’ zijn, ‘net als wij’, dan staat er: ‘Maar dat was niet waar, laat je niks wijsmaken’ (46). En even later: ‘Het waren soldaten. Geen mensen. Geen verklede jongemannen. Nee: soldaten. Ik heb het zelf gezien, ik heb ze goed bekeken’ (47). Maar een bladzijde verder is de ik-figuur al wat minder zeker van zijn standpunt: ‘Men probeerde ons nu wel eens wijs te maken dat het eigenlijk gewone mensen waren, jonge mensen, maar hoe konden wij dat weten. [...] Het was de vijand. Ik begrijp er niets van’ (48). En weer wat verderop in het boek begint de ik-figuur al vooruit te wijzen naar het begrip dat hij later van de situatie zal hebben: ‘Hij wist toen nog niet dat het geen moordenaars waren, maar gehoorzame soldaten, die bevelen kregen en uitvoerden’ (54). Schuld als gevolg van gehoorzaamheid, Armando brengt dat vaker te berde. Tegen bevelen kun je nog ingaan, ongehoorzaamheid is een optie. Maar niemand kan zelf bepalen of hij tot de aanvallende of de aangevallen partij behoort. En of je toevallig net in leven bent op het moment dat er een oorlog woedt, daar heb je als mens ook weinig over te zeggen. Bovendien is iemands levensloop volgens de ik-figuur van invloed op zijn gedrag. Daar wil hij het zijne van weten: ‘Ik zou wel eens iemand willen spreken die deze man [een kampleider, ek] heeft gekend toen ie twaalf was, toen ie achttien was, hoe hij toen was, dat zou ik willen weten. Misschien is het heel belangrijk om dat te weten’ (176). En zo wordt het zwart bij Armando steeds grijzer. De schuld komt dichterbij. Ook Nederlandse handlangers horen bij de daders. Maar ook hen scheert de ik-figuur niet allemaal over één kam: ‘Maar het was ook weer niet zo dat ze allemaal gevaarlijk waren. Nee. Er waren er die fout waren, maar ze zouden je nooit verraden. Voor die hoefde je nooit bang te zijn, met die kon je vrijuit praten. Van sommigen werd zelfs gezegd: eigenlijk een goeie kerel, maar ja, een idealist. Zo iemand was “een idealist”’ (180). Na de oorlog zoekt de ik-figuur daders op. Dat blijken mensen te zijn. Mensen die over woorden beschikken. Minder zwart-wit denken is bijna niet mogelijk, maar toch waagt Armando het erop een stap verder te gaan. Ook het wit moet het ontgelden en wordt grijs. Na de oorlog worden de rollen namelijk omgedraaid. De ik-figuur ziet in het kamp nieuwe gevangenen: ‘zij, die geheuld hadden met de bezetter, handlangers’ (184). De goeden lijken nu daders te zijn, de fouten slachtoffers. En zelfs als je tot de groep van slachtoffers behoort maar de oorlog overleeft, kan dat een schuldgevoel geven. ‘Ik ben een overlevende’, zegt een man in het boek, ‘ik schaam me dood’ (250). En zelfs zij die de oorlog niet hebben meegemaakt kunnen zich schuldig voelen. Over kinderen die in vrijheid werden geboren zegt de ik-figuur: ‘Dat was erg vervelend voor ze. Het was net of ze iets misten’ (160). | |
[pagina 40]
| |
Nog is er niet genoeg beschuldigd. Ook het landschap moet het ontgelden. De gruwelijkste dingen hebben zich in de oorlog vaak juist op de prachtigste plekken afgespeeld. Misleidend dus, dat landschapsschoon. Armando heeft dit in zijn werk (in beeldende kunst, poëzie en proza) aangeduid met de personificatie ‘schuldig landschap’. Het landschap is schuldig omdat het een stille getuige isGa naar eind1. en omdat het bovendien de sporen van gruwelijkheden wegwist.Ga naar eind2. Vooral de bosrand vindt Armando fascinerend. Ook hierin zoekt hij de grens op, net als in het onderscheid tussen goed en fout en tussen heden en verleden.Ga naar eind3. In De straat en het struikgewas, hoe kan het ook anders met zo'n titel, komen veel passages over het landschap voor. Vooral over het zwijgen van het landschap. Een passage waarin de ik-figuur de personificatie letterlijk introduceert is de volgende: Ik heb het struikgewas buitengewoon gewantrouwd, ofschoon daar, bij enig nadenken, geen enkele reden voor is. Integendeel, zou ik haast zeggen. De schoonheid van het landschap is onverschillig en is daardoor een verraad aan het gruwelijke, wat laakbaar is, maar ook een verweer ertegen - en dat is loffelijk.Ga naar eind4. Verder duikt het landschap als stille getuige regelmatig op in zinnen als ‘De struiken trokken zich nergens wat van aan’ (112) of ‘het landschap hield zich kalm’ (210). Zelfs als de bomen slachtoffer zijn geworden van de oorlog, noemt de ik-figuur ze schuldig: ‘Nou weet ik wel, er zijn bomen die scherven in hun buik hebben, dat weet ik wel, die zijn ook niet ongeschonden gebleven, maar ze zeggen niks, dat is het, ze zeggen niks. Dat is toch geen manier’ (118). Maar ook het feit dat het landschap de sporen wegwist is aanwezig in De straat en het struikgewas. Het motto van Otto Fürst von Bismarck bij het hoofdstuk ‘De bomen in het bos’ bijvoorbeeld luidt: ‘Es ist zu nett hier im Wald’ (114). Het is er te mooi, er is te weinig van te zien dat het oorlog is geweest. Wat wil Armando toch met dat landschap? Vanwaar die personificatie? Waar staat het landschap voor? Een metaforische duiding ligt nogal voor de hand. | |
[pagina 41]
| |
Het zou kunnen staan voor de mens. De bomen zijn getuige, maar ze zeggen niets. Zo zijn er ook mensen getuige geweest van gruwelijkheden en ook zij zeggen soms niets. Via de beschuldiging van het landschap zou Armando dus ook de schuld van de mens aan de kaak stellen. Of althans: de schuld van de mens laten zien. Van Alphen stelt dat zo'n metaforische duiding niet mogelijk is. Hij baseert die mening op het gegeven dat Armando niet iedere boom schuldig verklaart. Alleen de bomen die aanwezig zijn geweest bij het geweld moeten het ontgelden. Mijns inziens maakt dat de metafoor juist aannemelijker: juist díe mensen die het geweld hebben gezien en het verzwegen zijn schuldig.Ga naar eind5. Toch is ook voor Van Alphens interpretatie veel te zeggen. Hij vat het schuldig landschap op als een vorm van ‘indexicaliteit’: zoals een voetafdruk op het strand een index is voor het feit dat daar een mens gelopen heeft, zo zijn Armando's bomen een index voor dat wat zich rond die bomen heeft afgespeeld. De bomen zijn aanwezig geweest bij het geweld, ze grenzen er zogezegd aan. In deze interpretatie past ook goed het tweede schuldaspect van het landschap: het uitwissen van de sporen. De schuld van het landschap is dus gelegen in het feit dat het, hoewel het grenst aan de gruwelijkheden, die gruwelijkheden verzwijgt en ze zelfs uitwist.Ga naar eind6. Deze interpretatie sluit een metaforische lezing echter niet uit. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er bij metaforische lezing sprake is van ‘indexicaliteit’ op een abstracter niveau. Armando noemt het landschap, maar bedoelt daarmee mede de mens die dat landschap bewoont en de tijd die in dat landschap heer en meester is. Zoals door het toedoen van het landschap niet meer zichtbaar is welk kwaad en geweld er plaatsvond, zo dreigt ook door het toedoen van de mens en zijn gebondenheid aan tijd het oorlogsverleden in de vergetelheid te raken. Armando zei eens in een interview: ‘Ik wil niet dat dingen veranderen. Ik heb de neiging de dingen stil te zetten. Naar mijn opvatting is kunst voor een groot deel verzet tegen de tijd, tegen de vergankelijkheid. Een volkomen zinloos gevecht dat je nooit zult winnen maar waar je je hele leven aan wijdt.’Ga naar eind7. Des te schrijnender is de brand in het Armando Museum.
De oorlog. Het kamp. De plek. We doen Armando's boek tekort als we het als een verwerking van zijn eigen ervaringen lezen. Het gaat om meer. Oorlog is een extreme situatie waarin duidelijk wordt dat schuld en onschuld dicht bij elkaar liggen.Ga naar eind8. Schuld is ook daar waar je hem niet denkt. En daar waar je veel schuld verwacht is hij misschien verklaarbaar. Zwart en wit worden allebei grijs. Dat maakt de wereld er niet overzichtelijker op, maar wel rechtvaardiger, wat een opluchting kan zijn: ‘Ik moest erg aan de vrede wennen. Al dat geklets over goed en slecht, over zwart en wit. De ervaring had me geleerd dat er mensen bestonden die zeer | |
[pagina 42]
| |
goed en mensen die zeer slecht waren, maar de ervaring had me ook geleerd dat het merendeel zich in het rijk der tussentinten ophield. Dat was een verademing’ (165). Armando, De straat en het struikgewas. De Bezige Bij, Amsterdam 1988, 19903. |
|