Konrád het geweer gericht op de generaal. De generaal voelt de dreiging. Konrád vertrekt daarop zonder afscheid te nemen. Kort daarop gaat de generaal naar het appartement van Konrád. Het is de eerste keer dat hij daar komt. Hij treft het huis van een kunstenaar, een wereld van zijn vriend die hij niet kent. Terwijl hij rondkijkt, treedt ook Krisztina binnen. ‘Hij is te laf geweest’, zegt ze met raadselachtige woorden.
De generaal concludeert dat Konrád het op zijn leven gemunt had en dat een relatie met zijn vrouw daaraan ten grondslag ligt. Hij is gekrenkt en weigert zijn vrouw nog te spreken.
Zo begint de wraak. Hij gaat in het jachthuis wonen dat op twee uur reizen van zijn kasteel ligt. Hij ziet zijn vrouw vanaf die dag niet meer. Het enige dat volgens de generaal niet vergeven kan worden, zit ertussen: het verlies van zelfrespect. Krisztina kwijnt weg. Acht jaar later overlijdt ze. Op haar sterfbed vraagt ze nog naar de generaal. De generaal laat het schilderij van zijn vrouw wegnemen. Ook na haar dood mag ze er niet zijn.
Dan komt het wachten. Elk detail van wat gebeurd is, heeft zich in zijn geheugen genesteld. De herinneringen en de gloed van wraak die aan het wachten ten grondslag liggen, houden de generaal in leven, maar verkillen hem ook.
Als Konrád na eenenveertig jaren en drieënveertig dagen voor één avond terugkomt, houdt de generaal een lange monoloog. Het verhaal van Konrád mag geen ruimte krijgen en dat van Krisztina al evenmin. De generaal blijkt te beschikken over het dagboek van Krisztina. Hij heeft dat nooit gelezen en gooit het in bijzijn van Konrád in het vuur. De wraak krijgt bij de generaal niet vorm in een orgie van geweld, maar in het uitsluiten van zijn vrouw en zijn vriend.
Het verhaal leest als de biecht van een gekrenkte. Agressie is hier mijns inziens een kosmische rechter die oordeelt als we gekwetst worden. Het is begrijpelijk dat de generaal boos is. Agressie is een signaal dat iets mis gaat in een relatie. Agressie is uit op contactherstel, zij het dat de boosheid ook verwijdering brengt. Het zuiverende vuur van de tijd heeft bij de generaal alle boosheid uit de herinneringen gezogen (141). De generaal wil gehoord worden door degene die hem verraden heeft, maar hij sluit hem tegelijk buiten. De generaal zoekt geen brug. Het is een biecht waarin de gloed van de onverzoenlijkheid brandt. Er wordt geen absolutie in de woorden van de ander gezocht. Wat blijft is de stilte van eenzaamheid zonder antwoorden.
Doorgaans wordt schuld in verband gebracht met de verkeerde daden die we doen. Schuld krijgt daardoor iets objectiefs. Ik heb dát gedaan. Het is alsof het gaat om een politierapport. De generaal verzet zich tegen deze opvatting. ‘De zonde begaat men niet door datgene wat men doet, maar door de intentie achter