kwaad geen literatuur, is de algemene aanname; maar wanneer en hoe wordt kwaad schuld - aangenomen dat er zoiets als schuld bestaat in de wereld van deze roman of dit verhaal? Hoe werkt deze schuld, wat doet ze tussen de personages onderling, wat in de gedachtewereld van het (hoofd)personage? Welke functie heeft dit thema binnen het geheel van dit literaire werk, wat betekent het voor de plot, de spanningsboog? En, concluderend, waar wil deze roman of dit verhaal de lezer hebben op het punt van schuld, ofwel: wat wil de auteur zoals we die uit dit kunstwerk leren kennen aan de lezer kwijt over deze thematiek, met andere woorden: wat is de moraal van het verhaal en hoe laat het verhaal dit merken?
Om de schrijvers te prikkelen gaven we maar vast een eigen, licht idealiserende, visie weg, die overigens (maar daar dachten we toen al niet meer bij na) nogal conflicteert met Hans Esters waarneming van schuldverval: veel romans vragen naar onze indruk om lezers die bewustwording van schuld niet uit de weg gaan. Literatuur is, uitsluitend op deze manier, per definitie moralistisch.
Daarnaast organiseerden we enkele slotbeschouwingen, waarvoor de uitnodiging luidde: wat kunt u, na lezing van deze peilingen, vanuit uw eigen perspectief zeggen over schuld in de literatuur?
De reeks peilingen biedt een heel scala aan ‘schuldverbeeldingen’. We hebben die uiteindelijk op volgorde gezet van verschijningsjaar van het besproken werk.
In De gebroeders Karamazov (1879-1880) en ander werk van Fjodor Dostojewski is de diepste schuld die mensen op zich kunnen laden de loochening van de diepste vrijheid die mensen nu eenmaal gegeven is, zegt Ton Lathouwers. In de beroemde ‘Legende van de grootinquisiteur’ voert Maria, de Godsmoeder, een pleidooi voor het heil van de mensen, waarbij zij zich tegenover God op God beroept. Dit appèl op God tegen God is wat mensen te doen staat, zo lees ik Lathouwers analyse, en het is ook het christelijkste wat zij kunnen doen. Zoniet, dan staan zij in de schuld bij mensen en bij God.
Naar aanleiding van het Boekenweekthema 2008 herlazen velen Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan (1906) van Louis Couperus. Volgens Wim Dekker krijgt de melancholie in dit boek meer plaats dan de (reële) schuld die er de oorzaak van is. De roman vertelt hoe er door de oude mensen een moord is gepleegd en laat tegelijk alle personages het ding ‘schuld’ voortdurend ontwijken. De enige die erover durft te praten, niet met mensen maar met God, is de overvrome dochter Therèse. Zij kan dan ook rust brengen aan het sterfbed van haar moeder - overigens zonder dat het boek de optie-Therèse verder als een verkieslijke uitweg presenteert.
De bekende roman Gloed (1942) van de Hongaar Sándor Márai bestaat uit een aanklacht die, binnen het boek, heel goed onterecht kan zijn. De aanklager is zo onverzoenlijk en wraakzuchtig, betoogt Arthur Hegger, dat in ieder geval de