zijn denken onder spanning. Het maakt Mimesis tot een indringend en universeel werk.
De tegenstelling tussen de twee teksten uit de Oudheid wordt door Auerbach tot het uiterste doorgevoerd. Hiermee creëert hij nieuw perspectief op de verhalen van het Oude Testament. Hij laat zien hoe juist de sobere stijl en het doelbewust weghouden van vertellende informatie over het waar en hoe van Abrahams tocht naar de berg Moria een fantastische gelaagdheid geven aan de relatie tussen Abraham en zijn zoon Isaak. Hij noemt dat ‘het achtergrondelijke van de psychologische situatie’, terwijl volgens hem de homerische stijl een stijl van de ‘voorgrond’ is, omdat wat op dat moment wordt verteld ‘als enig heden werkt’.
Dat achtergrondelijke maakt ontwikkeling mogelijk. De grote figuren van het Oude Testament worden met hun verleden belast en ontluisterende momenten en vernederingen worden in de verhalen niet geschuwd. De schrijvers van het Oude Testament hebben de pretentie de historische waarheid (voor wat binnen die tijd als zodanig gold) te vertellen en laten de ‘warrige, tegenstrijdige, haperende verscheidenheid van innerlijke en uiterlijke gebeurtenissen die de echte geschiedenis vertoont’ staan.
Hoe men ook over de spontane, erudiete tekst van Auerbach moge denken, het standpunt van de letterkundige dat hij vertegenwoordigt is nog steeds van groot belang. Er is immers een lijn te trekken van die gelaagde, soms desolate karakters van de grote figuren van het Oude Testament naar de moderne literatuur. En daarmee is die literatuur, vaak onbedoeld of misschien zelfs ongewenst, toch een vrucht van de dialectiek tussen geloof en ongeloof. Eenvoudigweg omdat onze cultuur zonder die wisselwerking niet zou bestaan.
Machteld Teekens