Wim Hofman
Luchtbelletje
Een tuin. In de tuin een vijver, bij de vijver een appelboom, in de appelboom een klimroos, in de roos een rups. Wind, een windvlaag. De rups valt in de vijver. Voor de rups is de wind god. In de vijver een salamander die de rups ziet. De rups heeft kleurige stipjes en is waarschijnlijk voedzaam. Wat deed hij verkeerd, vraagt de rups zich af. Hij zat op een roos en at misschien zes hapjes, meer niet. Dat merkt zo'n roos niet eens. En hij weet al wat hij wil worden, maar daar komt nu natuurlijk niets meer van.
De salamander zwemt behoedzaam op de rups af, beweegt even zijn staart, neemt de rups dwars in de bek. Hebbes. Hij neemt hem mee naar dieper water tot bij de wolken van zachtgroene alg. Hij laat de rups even los en begint hem op te eten, de kop eerst. Medelijden kent hij niet. Is de kop het lekkerste of juist niet en komt het lekkerste pas het laatst? Als de rups beetje bij beetje is heengegaan, en langzaam in maagzuur wordt omgezet tot een soepje, komt uit de bek van de salamander een luchtbelletje. Het is niet erg groot. Zoiets: o