Er gaan inderdaad heel wat bijdragen over auteurs die aan deze omschrijving voldoen: Van der Graft, Den Besten, Van der Meer, Otten en de wellicht minder bekende Marilynne Robinson (Gilead) en Daniël van den Bos (De binding). Maar ook twee denkers komen aan bod, om zo de ‘dynamiek van de actuele discussie over de relatie tussen literatuur, ethiek en zingeving’ te laten zien. Het betreft David Foster Wallace en Martha Nussbaum.
Ik merk dat ik mijzelf schuldig maak aan het schrijven van een soort stapelrecensie: veel namen, weinig inhoud. Laat ik het maar wijten aan het feit dat er gewoonweg te veel boeiende gedachten rondwaren in Beleven en verbeelden. Gedachten bovendien die niet in twee, drie woorden te vangen zijn. Maar twee bijdragen zal ik nu toch nog wat nader bekijken.
Een praktisch toepasbaar essay is dat van Gerda van de Haar, die ons de waarde van het literair evangelielezen laat zien. Daarbij kan, zo zegt zij, onze literaire middelbare schoolkennis over tijd, plaats, personages, thema's en motieven nog goed van pas komen. Wie deze kennis combineert met het inzicht dat een concentrische opbouw (a-b-c-b-a) in de cultuur van de evangelietijd gebruikelijk was, kan volgens Van de Haar tot een verrassend nieuwe evangelielezing komen. Ze doet het ons voor aan de hand van een stukje Marcus, en inderdaad: zo is er ineens veel meer verband tussen de losse flodders die zo handig te verdelen zijn over de drie maaltijden van de dag.
Een prettige verrassing was het om in Beleven en verbeelden een artikel over jeugdliteratuur aan te treffen. Sinds ik er achter ben gekomen hoeveel moois ik gemist heb toen ik klein was, doe ik een poging de schade in te halen. Mariëlle Buijs schrijft over gelovigen in de boeken van Sjoerd Kuyper en Guus Kuijer. Kuypers gelovigen komen er sympathieker vanaf dan die in het latere werk van Guus Kuijer, concludeert Buijs nadat ze ons met allebei heeft laten kennismaken. De gelovigen in het vroegere werk van Kuijer, in Polleke bijvoorbeeld, lijken op die van Kuyper: ze weten het allemaal niet zo zeker en lijken daardoor volgens Buijs hun eigen geloof te ondermijnen. Ik weet het niet. Misschien hebben kinderen inderdaad een stevige grond onder de geloofsvoeten nodig. Maar toch mag ik het wel dat Pollekes oma zegt: ‘Wij weten ook niet precies hoe het allemaal zit hoor.’ En of de zeer originele gebedjes die Polleke weet te produceren vanwege hun originaliteit de benaming ‘oneerbiedig’ verdienen, weet ik ook zo net nog niet. ‘Voor altijd samen, amen’, luidt de titel van een Polleke-boek. Wat een dankbaar gebed! Daar kan ik zelf in ieder geval nog een voorbeeld aan nemen.
Elizabeth Kooman