Maatwerk
Tranen van een kleermaker
Heere is van 1932. Daarmee is hij een jaar jonger dan mijn vader geweest zou zijn, als die nu nog zou leven. Heeresma leeft nog wel, en heeft zijn vroege jeugdherinneringen te boek gesteld. Oorspronkelijk verschenen ze in twee delen, 1938-1943 in 2005, en 1943-1946 in 2006. Nu zijn beide boekjes gebundeld in één voordelig deel (Een jongen uit plan Zuid '38-'46. De Arbeiderspers 2007), om eens een allusie te maken op het soort titels dat Heere Heeresma graag zelf bezigde, toen hij nog bundels grappig bedoelde erotische verhalen produceerde. Zoals bijvoorbeeld Eén robuuste buste, één! in 1989.
Als ik in het boek begin, gun ik het hem dus allemaal niet: zijn leeftijd niet en mijn bewondering niet. Ik heb de 201 pagina's er doorgejaagd op de laatste officiële zomerdag (toevallig ook een heel warme, waarop regen was voorspeld voor de dag erna), gelegen in een hangmat en een Ikea-potloodje achter het oor. Alles zoals het hoort.
Het boek ziet er strak en overtuigend uit - dat wel - en het is, blijkens een fors logo voorin, op verantwoord papier gedrukt, vervaardigd van gerecycled materiaal en hout uit deugdzaam beheerde bossen. Stilistisch is het redelijk verzorgd, zoals men mag verwachten van een man die, zoals hij zelf zegt, ooit driekwart boek per jaar schreef. We haasten ons - als ik het even vlug uitreken - met een gemiddeld tempo van ongeveer dertig bladzijden per jaar door de jaren rondom en in de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam-Zuid. Het jongetje Heere (voor intimi Jerre, op zijn Fries, al sprak niemand thuis die taal) was gefascineerd door de Duitse oorlogsmachine, en verzon ondertussen eigen spreekwoorden. Af en toe sleepte Heeresma een stoel uit de woonkamer naar de studeerkamer om daar van alles te leren van zijn even wijze als vriendelijke vader, die als geen ander thuis was in elastisch bijbelgebruik. Zo leerde Heere bijvoorbeeld dat ‘voor Joden verboden’ alleen in Nederland rijmt, en dat men daarom hier overal de bordjes met die tekst ophing.
Het boek gaat vooral over de oorlogsjaren. Op pagina 11 is het dan ook al 1940 en worden de eerste Joden uit hun huizen getreiterd:
Ze steken schuin over, waarbij voor het eerst eigenlijk mij de Jodensterren op hun kledij opvallen, en pal voor onze voordeur struikelt Eli over de trottoirband en valt. Een van de moffen pakt zijn geweer met beide handen, draait dit met de kolf met de stalen stootplaat naar beneden en stoot. En mijn makker schreeuwt het uit en zijn gil zal mij mijn leven lang bijblijven. Het is het enige wat van die familie rest en bij mij berust.