Liter. Jaargang 10
(2007)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Herman Ligtenberg
| |
[pagina 7]
| |
voor verhoudingen. Hier was iemand aan het woord die uitmuntte in zelfkritiek en de zelfbeperking die daaruit voortvloeit, die met een vaak feilloos gevoel voor wat recht en wat krom is, het werkelijk geleefde leven behandelde, door daar vanuit een bij nader inzien bijbels geïnspireerd moralisme over te schrijven. (Ik had inderdaad nog de leeftijd om in ongeremd enthousiasme te kunnen ontvlammen.) Dit jaar werd de schrijver vijfenzeventig jaar. Een aanleiding tot terugblik en overzicht. Wat zich vervolgens ontvouwt, kan gelezen worden als de aanduiding van een weg, een levensgang, en van de voltooiing van het schrijverschap.
Allereerst is er de dichter, in 1953 gedebuteerd met de bundel Kinderkamer. Gevoelige sferen, stemmingsbeelden die zich moeilijk laten bespreken. Een eenling geeft uitdrukking aan zijn ervaren van de wereld en de mensen. Een sfeerbeeld: de dag doet pijn
en kijkt naar ons
met warme handen met
klamme handen de dag
doet pijn
de dag ze sterft de dag
een graf van werk en
eindeloos als straten
de dag ongelooflijkGa naar eind1.
Een kleine tien jaar later debuteert Heeresma in proza met de verhalenbundel Bevind van zaken. Ook hierin zoeken eenlingen zich een weg in onbestemde avonturen en in onbepaalde landschappen. Hoewel ze concreet zijn in de zintuiglijkheid, zit er in de verhalen een neiging tot allegorese, tot het oproepen van meervoudige betekenis. Alle vertellingen - overigens fraai geschreven - zijn eerder gepubliceerd en mogelijk daardoor niet bijzonder één van stijl. Ze intrigeren doordat plaats van handeling, de handeling zelf en de personages niet geheel duidelijk zijn; er blijft veel onbenoemd, waardoor de lezer zelf mag weten wat hij ermee doet. Hoewel er wel sprake is van menselijk contact, is er vooral veel eenzaamheid, doordat dat contact vervliegt in onbegrip en gedoemd is te vervluchtigen. Ook is de jonge Heeresma in zijn prozadebuut (nog) sterk met zichzelf en zijn (maatschappelijke) positie bezig. In het verhaal ‘Maeson & Maeson’ zoekt hij bijvoorbeeld te vertellen waarom het met hem en de maatschappij niet zoveel | |
[pagina 8]
| |
Heere Heeresma (foto: Chris van Houts).
| |
[pagina 9]
| |
worden kon. Bekentenisliteratuur is het overigens niet, het is meer verwerking, interpretatie, gevolgtrekking. De verbinding met de particuliere levensloop zit ook nog sterk in het volgende boek. In 1962 komt de korte roman uit die, waarschijnlijk ook vanwege zijn geringe omvang, vele jaren populair is op boekenlijsten van de middelbare scholen, Een dagje naar het strand. Het boek is een langjarig succes, mede vanwege de verfilmingen ervan. Het vertelt het verhaal van een drankzuchtige man, die een dag met een gehandicapt meisje van een ander paar (zijn dochter?) op stap is en op het eind kwijtraakt wat hem zo lief is. Het is een verhaal van verlies en verdriet, maar dan zonder opsmuk en zonder verontschuldiging tot leven gebracht. Het is geen autobiografie, maar wel is het in verdriet gedompeld. Voor de christelijke lezer kan het niet anders of de gebeden en verzuchtingen van de uiterst verloren hoofdpersoon vallen op. Deze nozem is een verschoppeling, zich evenzeer bewust van onwaarde van de halfslachtige en benepen anderen die hij tegenkomt, als van zijn eigen waarde. En van de hemel, die zwijgt. De Prediker leverde het motto: ‘Wees niet al te rechtvaardig...’ Het jaar daarop verschijnt de novelle De Vis, waarin de metaforische tendens die ook al in de debuutverhalen te zien was, volledig wordt uitgewerkt. Boven een merkwaardige stad komt een reusachtige vis aangezwommen, die daar lang genoeg blijft om voor de mensen gewoon te worden. In de labyrintische stad zoeken een jongen en een meisje hun weg. Dan sterft de vis, drijft weg tot achter de sterren. De slotzin: ‘Pas lang daarna zouden mensen beseffen wat met het vertrek van de vis verloren was gegaan. Een wonder bijvoorbeeld.’ Heeresma zelf - geboren onder het sterrenbeeld Vissen - zegt in een interview over dit boek: ‘[...] een tekst die, voor zover ik weet, zijn ontstaan te danken heeft aan enkele dromen, het werk van Käthe Kollwitz en een visioen waarbij mij de haren te berge rezen. De Vis is geschreven in benarde tijden uit de uiterste bekommernis.’Ga naar eind2. Die bekommernis zal ook te maken hebben gehad met zoeken naar een bestemming, en met persoonlijk en maatschappelijk falen totdat deze gevonden werd. Ergens in deze tijd zweert Heeresma de alcohol af, en ontwikkelt hij een gestrengheid tegenover zichzelf die geen verontschuldigingen meer toelaat. Van hieruit laat zich ook de spot en hoon verklaren, die halfheid en ijdelheid van de schrijver kunnen verwachten. Velen, vooral ook auteurs en recensenten, zijn in aanvaring gekomen met deze dwarse man, tegenover wie men zich nauwelijks neutraal blijkt te kunnen verhouden. De verhouding met de samenleving is altijd problematisch geweest bij Heeresma. Gedurende de jaren vijftig maakte hij in cultureel Amsterdam dan wel furore als kwelgeest van burgertypes,Ga naar eind3. maar wie de verantwoordelijkheid voor zijn eigen bestaan niet langer kan ontlopen, ziet zich geconfronteerd met een | |
[pagina 10]
| |
openstaande rekening. Eenmaligheid roept om zingeving. En juist op zingeving is het maatschappelijk bestel niet al te zeer ingericht. In 1965 volgt opnieuw een verhalenbundeling: Juweeltjes van waterverf. Ook hierin liggen de vertellingen soms dicht bij de persoon van Heeresma, en zijn ze - hoewel met uitbundige humor gepresenteerd - doortrokken van isolement en eenzaamheid. De inbreng van de humor, die immers relativering van de beklemming meebrengt, kan nauwelijks uitbundiger.
Toch vormt de verhouding tot de maatschappij niet het wezenlijke. Cornets de Groot beschrijft de ontwikkeling van Heeresma's schrijverschap naar mijn idee terecht als de weg van een bekering, van libertijns nihilisme naar, ja toe maar, dienstvaardigheidGa naar eind4. (hoewel dat laatste niet letterlijk zo door De Groot wordt gezegd). Een cruciale factor in het werk van Heeresma is steeds het geweten, soms als het oog van de storm, dan als een röntgenstraal alles doortrekkend, of als een oordelend zwaard dat valt. De gevolgen van deze bekeringsgang laten zich lezen. Het wordt steeds minder nodig zichzelf te expliciteren of te verwerken in de verhalen, maar de aandacht gaat steeds meer uit naar het publiek, de lezer. Heeresma lijkt zich steeds meer bewust van zijn verantwoordelijkheid jegens de lezers. Met Hip hip hip voor de Antikrist (1969) won Heeresma voor het eerst, en voor zover ik weet voor het laatst, een prijs. Later zou hij uitgevers contractueel verplichten hem bij iedere zoveelste druk bekers en plaquettes uit te reiken. Een deze schrijver kenmerkende ridiculisering. Schrijven is mensen schoppen, merkt de schrijver op. Over de wending in zijn schrijverschap zegt Heeresma in het interview het volgende: ‘[...] het gaat me nu om de mad and cruel stories waarbij niet meer mijn eigen engagement voorop staat. Ik ben er nu op uit door confrontatie de lezer of kijker uit zijn comfort te stoten, alleen maar door schok-effecten, zodat hij zich bewust wordt van waaruit hij denkt en leeft.’ (...en greep me duchtig bij de keel, p. 35). Overigens laat de Antikrist een indringend verband zien tussen zowel het ‘engagement’ van Heeresma als de wereld die hij in dit boek oproept. In een volledig verworden milieu waar menselijk contact of mededogen ten onder zijn gegaan, blijft de onschuld alleen bewaard in de doofstomme jongen die zich al schommelend in de tuin aan het kwade onttrekt. In het voorwoord - dat voor één keer nodig was - licht Heeresma toe: aanjager was het zien van een serie foto's met kinderporno, waarop de schrijver zich de jood herinnerde die het uitblijven van de komst van de Messiach verklaarde doordat de maat van de zonde nog niet vol was. Deze jood wenste Zijn komst te bespoedigen en keerde in tot zijn eigen dochter, ‘en ik noteerde dit boek.’ | |
[pagina 11]
| |
De schrijver verbindt de gerichtheid van zijn werk met de verlossing van de wereld, dat alles omvattende perspectief waar de bijbelse openbaring naar wijst. Dat getuigt van een ver reikende inzet. Met daarbij een wezenlijke terughouding - dit boek werd dus niet ‘geschreven’; het werd ‘genoteerd’. Deze terughouding correspondeert met een getuigenis in een verhaal uit Juweeltjes van waterverf, ‘Op het spoor van de meester’, een vroeger verhaal. Het is een zin die in verschillende drukken wijzigingen heeft ondergaan. Heeresma beschrijft hoe hij op een tandemfiets met hoge snelheid een bergweg afraast: ‘Zelfbeheersing is niet mijn fort, al kan ik deze mits niet te lange tijd met groot vertoon aan de dag leggen. Al spoedig rijd ik dan ook weer zodanig dat menigeen de handen voor de ogen zou slaan. Een op zichzelf niet onaangename sensatie, zo'n gefantaseerde, in bewondering en schrik verstarde menigte langs de weg die de rijder een bedrieglijk gevoel van macht geeft, ja, hem boven zichzelf doet uitstijgen, wat, naar het mij voorkomt, nutteloos, in ieder geval ijdel is, daar wij leren dat Gods zoon Jezus Christus dit reeds voor ons heeft gedaan.’Ga naar eind5.
Dan is er Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp, een zedenschets die op hilarische wijze de schijnbare bevrijding van de jeugd van rond 1970 hoont. Han de Wit is een super-koekenbakker, maar als de lezer om hem is uitgelachen, rest nog wel de vraag in hoeverre hij zelf op Han lijkt. Zonder herkenning zou de lach immers uitgebleven zijn. Gelijktijdig met Han de Wit schreef Heeresma Langs berg en dal klinkt hoorngeschal... (op volle zuivere toon), waarin een amoreel levende outcast op reis gaat met de vrouw van zijn vriend, geveld wordt door zijn geweten, en alleen terugkeert. Het verhaal eindigt bij het ouderlijke huis, dat geen thuis meer biedt. Wat later verschijnt Geef die mok eens door, Jet!, een boek dat ondanks zijn wat melige titel en dwaze setting - een huisvader breekt uit zijn bestaan in een wilde week van (pogingen tot) uitspattingen - een eerbetoon is aan de vrouw en een kritiek op wat er doorgaans van de mannelijkheid terecht komt. Dan noem ik nog de bundel Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming, waarin voor sommigen evergreens zijn bijeengebracht. Het is een van Heeresma's bekendste titels gebleven. Hiermee komen we aan het eind van de explosieve productiviteit in het schrijverschap van Heeresma. Wanneer de schrijver in 1973 naar Frankrijk verhuist is het grote lawaai maken voorbij, hoewel nog vele (kleinere) publicaties zullen volgen. Kijk dat maar na op internet.Ga naar eind6.
Het wezenlijke is nog niet aangewezen. Centrale thema's in de boeken zijn de menselijke eenzaamheid, de onverschillige werkelijkheid en het kwetsbare indi- | |
[pagina 12]
| |
vidu, het onbegrip en misverstand tussen de mensen, de uitzichtloosheid van veler levensproblematiek - vaak geschreven vanuit een groot verlangen naar herstel van wat onherstelbaar verloren ging. Wat toch het ware is - verlangen naar wat te bereiken valt is geen verlangen, maar meer iets als begeren. In een verhaal uit begin jaren zeventig maakt de dan door een groot publiek gevierde, maar van collega's en critici steeds vaker ergernis vernemende schrijver, eens de balans op: ‘De schoonheid der kultuur, het wonder van de kunst, het heeft niet mogen beklijven. In het licht van het Woord, voor mijn voet, op mijn pad, wandel ik voort. Het besef dat alles genade is, stemt vaak lam en doet de goede wil soms tot ver onder het aanvaardbare niveau zakken. Het is een verkorenheid een betrouwbare te mogen zijn om te getuigen aan die onnoemlijke, ongeziene en onbenaderbare machten, krachten en koninkrijken van het voortgaan van Zijn plan met deze in de duisternis gevallen wereld. Te sterven aan de oude mens, de adam en de eva, is met geen geweld te bereiken. Om eenvoudig zichzelf in het misse te vergeten, het is al uitverkorenheid. Daar helpt geen moedertje lief aan.’Ga naar eind7. De schrijver heeft de drijfveren achter zijn schrijverschap onder ogen gezien en het leeuwendeel daarvan weggezet met de constatering een kind van zijn tijd te zijn. Dit is alleen mogelijk vanuit een weidser perspectief. De combinatie van een dergelijke relativering van zichzelf, tezamen met een behoorlijke bevrediging van de ambities tot dan toe, alsmede een aan de inzet van zijn schrijverschap inherente afkeer van zichzelf te herhalen, haalde de motiverende kracht achter het schrijven weg. Niettemin, twee boeken zouden nog moeten volgen: Kaddish voor een buurt, over zijn kindertijd aan de rand van de Amsterdamse jodenbuurt en De Trooster. Daarmee zou een literaire loopbaan tot afronding moeten komen. Met name de ervaringen uit zijn kinderjaren werden keer op keer in interviews ter sprake gebracht, in de decennia die volgden. Maar daar bleef het wat dat betreft bij.
Meer dan in zijn literaire werk legde Heeresma getuigenis af van zijn bijbelse gerichtheid in interviews en brieven. De lezer werd in de latere boeken uitdrukkelijk uitgenodigd in contact met de schrijver te treden door publicatie van zijn postbusnummer in de colofon. Op deze wijze kwam alsnog een vorm van gemeenschap tot stand, die bij het geloof behoort als de hand bij een arm. Solipsisme is vreemd aan de bijbelse openbaring. De lezer werd volledig serieus genomen. De correspondentie moet een enorme omvang hebben gekregen.Ga naar eind8. Maar Heeresma blijft schrijver, en is geen theoloog of filosoof. Hij onderkent in deze zijn kracht en beperking. De schrijver verliet voortijdig de middelbare school, ten gevolge waarvan een intellectuele (mis)vorming er niet in zat. In de taal van de (ingezonden) brieven of | |
[pagina 13]
| |
andere stukken valt op dat alle jargon, zoals dat vanuit de wetenschappen in het algemene taalgebruik is doorgesijpeld, ontbreekt. Vanaf eind jaren zeventig komen veel verzamelbundels uit van vroeger werk, waaronder de in de jaren zestig voor verkoop onder de toonbank geschreven seksverhalen. Zelf noemt hij het nu pornoparodieën en dat zijn het ook. Je denkt dat het de schrijver in zijn bol geslagen is, zo ridicuul worden de daden beschreven waartoe - zoals we weten - de erotische opwinding de mens brengt. De boekjes worden met schunnige omslagen uitgebracht en de seksuele revolutie heeft zijn werk gedaan, zodat men dit gerust in de boekenkast durft te zetten. Voor het eerst in zijn loopbaan heeft Heeresma bestsellers te pakken. Het is typerend voor de relativering van de literatuur, die hij ooit zo innig omarmde, ja die schoonheid en adeldom, kortom zin, verschafte in een lege wereld, dat in tegenwoordige overzichten de seksboeken eenvoudig tussen het overige werk chronologisch gepresenteerd worden. Zelfs komen er verzamelingen verhalen uit die beide combineren. Gedurende tien jaar, tussen 1992 en 2002 schreef Heeresma wekelijks een ‘schets’ die hij vrijdags tegen twaalven voordroeg als ‘weeksluiting’ in het vpro-programma De Avonden. Een selectie hieruit werd gepubliceerd onder de titel Zacht gelag (Scheffers uitgeverijen, Utrecht 1996). De stukken werden ingedeeld in ‘naar de geest’, ‘naar de wereld’, ‘naar de rest’... Is Heeresma naar de geest een christelijke schrijver? Zelf heeft hij die vraag niet zo gesteld. Kerk en theologie noemde hij zijn ‘natuurlijke vijanden’. Maar tegenover vijanden sta je niet onverschillig. Zelf zocht hij zich een weg, via de brieven van Paulus, die leidde tot een positie buiten het kerkelijke christendom, naast het jodendom, maar ‘in verbondenheid met’. Toetreden tot het jodendom als levensgemeenschap ging niet, zoals hij midden jaren zeventig in een interview opmerkt: ‘Maar ik kan niet, want het is mij gegeven meer te zien dan het orthodoxe jodendom. En nu voel ik mij een vreemde die op Sions drempel zit. Met het christendom heb ik geen contact... en door dat alles ben ik nogal eenzaam, wat niet mijn natuur is; ik ben een mensen-mens. Het knelpunt van mijn leven zit in Handeling 28:28, waar de bijbelse boodschap zich nu ook tot de niet-joden wendt. Dit is een groot dilemma in mijn bestaan, het jodendom en het on-bijbelse gedrag tegenover hen van het christendom.’ (...en greep me duchtig bij de keel, p. 126).
En dan komt er in 2003 toch nog, als een wonderlijke toegift, het Kaddish van de schrijver uit. In twee kleine deeltjes, Een jongen uit plan zuid i en ii, heeft Heeresma de vorm gevonden om over zijn kinderjaren te schrijven. Lang had de begeestering op zich laten wachten, maar een cirkel is rond. Eerst sterk fragmentarisch en dan met een meer doorlopende lijn, roept Heeresma de sfeer op van het kinderlijk | |
[pagina 14]
| |
ervaren van het plotselinge onaangekondigde verdwijnen van joodse klasgenootjes, van kennissen van zijn ouders, de sfeer ook van angst voor betrapping vanwege de ondergedoken Joodse student in huis, de bruutheid van de bezetter, lafheid van de burger - alles ragfijn geregistreerd en een leven lang meegedragen. En in de loop van dit alles ook: het wegvallen van de rots in het gezin, vader Heeresma. De boekjes geven als twee gouden kleinodiën de reden voor de trouw die gebleken is. Na dit alles was het onmogelijk zich nog met overtuiging in te laten met de wanen van de tijd. Dat is de persoonlijke gevolgtrekking die de jongen van toen gemaakt heeft en die later tot uitdrukking is gebracht in taal. En nog is het niet klaar. In 2006 verscheen een tekst met een omvang zoals Heeresma die nog niet eerder maakte, Kijk, een drenkeling komt voorbij... Yitchak Krekker bevindt zich op Heeresmase wijze in een kafkaeske setting van gevangenhouding - zijn uitzichtloze situatie is teweeggebracht door een controlestaat zonder gezicht. Techniek en samenleving vertonen tendensen in die richting en wij staan er bij en kijken er (niet) naar. Breekt zich het rijk van de antichrist baan? Wat staat hun die hun onafhankelijkheid willen bewaren en niet wensen te buigen voor de machten van deze tijd, nog te wachten? Heeresma schrijft niet om antwoorden te geven, meer om wakker te maken door een wereld op te roepen, terwijl de taalhantering het onmiskenbare stempel van de persoonlijkheid van de schrijver draagt. Die kan je bevallen of niet, maar doen beleven, doen zien, is wel de ambitie in het werk. De stem van de schrijver, die oproept verantwoordelijkheid voor levenskeuzes te nemen, die weeklaagt over de teloorgang van wat teloorgaat, over de ijdelheid van het bestaan en de verspilling van de levensdagen. En zo. Met dit laatste boek keert Heeresma overigens ook terug naar de tijd waarin Nederlanders werden opgehaald, van het bed gelicht, en in de molens van een systeem werden vermalen. Het verdient aparte bespreking. Maar het is de het gehele oeuvre van Heeresma kenmerkende trouw, aan zichzelf, aan het nest waaruit hij voortkwam, aan wat geschonken werd en aan wat verloren ging, aan wat is geopenbaard, die is herkend. Het doet ergens aan denken. Ernstig spreken slechts de spotters. |
|