is, dateert van 1941. Pas in het derde verhaal over Tom Poes wordt Olivier B. Bommel geïntroduceerd. Dat zal in ‘Tom Poes in den toovertuin’ geweest zijn (1941). ‘Tom Poes ontdekt het geheim der blauwe aarde’ en ‘De tooverpijp’ waren dus Bommelloos.
Het vreemde is dat in deze nieuwe uitgave niet alle oude Tom Poes-verhalen herdrukt worden. Deel een opent met ‘De laatste markies van Carabas’ en dat is, voorzover ik kan nagaan, het dertiende verhaal over Tom Poes. Waren de eerdere verhalen niet goed genoeg? De keuze wordt niet verantwoord.
Dat de verhalen ouder zijn dan de Bommelverhalen die we uit talloze verzamelbundels kennen, blijkt al meteen uit de tekeningen. In de oude verhalen heeft Tom Poes een ronde kop, die later veel meer vierkant wordt, met wat bredere kaken en iets grotere ogen. Verder verdwijnt zijn bolle buikje en hij wordt gladharig. Ook Bommel verandert in de loop van de jaren. Zijn ronde hoofd houdt de bolle wangen, de nek wordt zelfs dikker, maar de bovenste helft van het hoofd is in latere verhalen hoekiger, rechter. Bommels poten worden iets dunner en ook zijn lijf wordt wat slanker.
De bekende ruitjesjas draagt Bommel al in de vroege verhalen, maar de ruitjes zijn altijd strak vierkant, zelfs als de jas beweegt of kreukt. Dat geldt ook voor de ruitjes op het pak van Bul Super. Het valt meteen op en op het eerste gezicht doet het zelfs wat onbeholpen aan, maar je went er als lezer snel aan.
De lijntjes waarmee de figuren getekend zijn, zijn over het algemeen dun. Maar in bijvoorbeeld ‘De Watergeest’ (1947) is de lijn al wat dikker en krachtiger. Alsof Toonder zelfverzekerder tekent, beter weet wat hij wil.
De decors in de vroege verhalen zijn uitgesproken sober. Bommelstein behoort een kasteel te zijn met allure, maar op verscheidene illustraties zijn de vertrekken leeg en kaal en uitgesproken ongezellig. Niets voor een heer van stand, lijkt me. Later zal Toonder veel meer aandacht aan de decors geven, veel meer detaillering aanbrengen en veel beter de sfeer van een kasteel met historie weten te treffen. Dan heeft hij intussen ook een hele ris medewerkers in zijn studio en kan er wellicht meer tijd aan de tekeningen besteed worden.
Het meest lijkt Toonder bijgeleerd te hebben op het gebied van de gezichtsuitdrukkingen. In de vroegste verhalen lukt het hem wel om eenduidige emoties als woede, verbazing, blijdschap en angst uit te drukken, maar het gaat weinig subtiel. Voor de zekerheid tekent hij overvloedig rondspetterende zweetdruppels om de hoofden van de personages. Vooral in ‘De laatste markies van Carabas’ zijn die veelvuldig aanwezig. In één plaatje telde ik er zelfs drieëntwintig en dan nog zeven bliksemschichten.
In de stijl van schrijven zien we eenzelfde onbeholpenheid. De zweetdruppels zijn daar uitroeptekens geworden. ‘Er komt iemand naar binnen!!!!!!’ ‘Hihihihi!!!’ ‘Wàt?!!! brulde Wal Rus, een ijswafel?!!!’ ‘Foei!!!!!!!!’
In de latere Bommelverhalen komen wel mensen voor, zoals Terpen Tijn en Hocus Pas, maar de meeste personages zijn dieren. In sommige van de vroege verhalen zijn Tom Poes en Heer Bommel de enige dieren. Bijvoorbeeld in het verhaal dat op de voorkant van het boek ‘De betoverde spiegel’ heet, maar op het titelblad van het verhaal ‘De betoverende spiegel’. Het lijkt erop dat het dierenstadje Rommeldam met de wereld eromheen nog geen eigen wereld is geworden. Bommel en Tom Poes lopen nog gewoon in onze wereld rond.
De beide helden zijn aan het begin van hun carrière gespitst op avonturen. Als heer