De macht van de taal
Lambert Wierenga schreef De macht van taal de taal van de macht (Kok Voorhoeve, Kampen) in 1996. Waarom in Liter-Maatwerk een boek bespreken dat vrijwel onverkrijgbaar is, elf jaar na een schuchtere verschijning in het annus mirabilis 1996? Niet, per se, omdat ik het leende van een vorige hoofdredacteur van Liter, en toen in de huiskamer demonstreerde hoe goed ik kon gooien met een sponzen bal en een kop koffie raakte die precies omviel over het boek - Ach, mijn heer. Want het was geleend. Ik voelde mij geroepen een nieuw exemplaar te bestellen, spande mij daar bijzonder voor in, en moest vervolgens vaststellen dat genoemde redacteur liever zijn eigen, bijgekleurde exemplaar terughad. Mijn punt: het boek wordt te weinig gelezen. Pas één doorzetter heeft op haar beurt mijn exemplaar geleend (en liet het vlak voor teruggave uit de handen vallen, naast een koffietafel in Utrecht, en nu liggen de bladzijden los. Maar dat terzijde.)
Het boek gaat, te eenvoudig geformuleerd, over het spanningsveld tussen taalwetenschap, bijbelonderzoek, retoriek en intellectuele hygiëne. Over eenvoudig formuleren gesproken: daar is het grote manco van dit werk. Schreef, vlak nadat het was uitkomen, het Friesch Dagblad nog: ‘Het boek van W. zal wellicht veel discussie opleveren’ (fd, 19 oktober ad 1996), daar is weinig van terecht gekomen. En helemaal onlogisch is dat niet: het boek begint soepel, maar wordt allengs technischer en ondoorzichtiger, nodeloos ondoorzichtig in mijn beleving. Op pagina 304 is het al zover gekomen dat Wierenga schrijft: ‘Als eenmaal dit dispositief aan evidentiemiddelen is aangebracht [...] ben je als luisteraar al bijna kritiekloos gemaakt.’ Het is alsof Wierenga bewust duister heeft geformuleerd. Wie in het Nederlands Dagblad van vrijdag 18 november 2005 leest hoe hij in een ‘ingezonden’ de oren wast van een alom gerespecteerde ethicus en professor in de theologie, dr. D., kan niet anders dan vaststellen dat hij soepel en zeer overtuigend kan schrijven. Maar dat doet hij in dit boek maar zeer mondjesmaat. Ik ken lieden die in Kampen theologie hebben gestudeerd, met een diploma tot resultaat, die dit werk na hoofdstuk drie zuchtend terzijde hebben gelegd. Maar dat kan ook zijn omdat men eenvoudigweg nog niet wil weten wat Wierenga vertelt.
Wat is dan zijn lastige, pijnlijke boodschap? Dat hij meent dat de orthodoxie, dat menige dominee (in bijvoorbeeld de preek) met regelmaat de intellectuele hygiëne geweld aandoet door onder andere onbedoelde manipulatie, het afsnijden van bochten en het presenteren van rammelende redeneringen, en door onbegrip van de aard van de tekst van de bijbel. Wierenga laat ons zien hoe Paulus de retoriek gebruikt in zijn brief aan de Galaten, en wat de consequenties zijn van het aanhalen van juist die teksten. En hij toont, hoe dominee J. van B. op onverantwoorde wijze een aantal zaken tussen het oude en nieuwe testament kortsluit. Wierenga raakt daarmee het hart van de protestantse beleving: hij levert kritiek op de kwaliteit van taalconstructies, bedacht om in abstracte termen grote waarheden door te geven. Hij stelt één en ander in steeds ingewikkelder wetenschappelijke taal vast, zonder overigens - en dat is het opvallende aan dit boek - met het badwater van de matige hygiëne het kind van het gelovig gebruik van de bijbel weg te gooien.
Het boek is ondertussen, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet meer bij de reguliere