Liter. Jaargang 10(2007)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Machteld Teekens Gedichten Oral history Met mijn hoofd vol verhalen zie ik het gras gemaaid boven dorpelingen in gewijde grond. Met mijn hoofd onder het Boek hoor ik hoe klokken worden neergehaald en als kogels terugkeren. Met mijn hoofd vol uitgestorven stemmen sta ik op wacht en draag het schrift van een onthoofde meester. Met op mijn hoofd talen die niet verstommen mijn rug tegen het koude vlees herinner ik mij wat hij schreef. Niet verdoofde in mij de verwachting toen het vuur van zijn geest verviel. Niet zal ik het boek grijpen. Niet zal ik uitgroeien tot lezer. Zijn spreken was een geste die ik al lezend zou vergeten. Met mijn hoofd vol verhalen kijk ik de wereld in vol vertrouwen. [pagina 52] [p. 52] Heilige familie Ode aan de Vlaamse Primitieven Hoeveel modder ons is blijven aankleven na de zondvloed, meer dan wij willen en weten. Hoe moeilijk wij ons schoon laten wassen in het koude water waarin de zon zich niet laat zien. Hoe ongepast het is ons lichaam te laten polijsten in wit marmer. In het zuiden wordt het onderste van druiven opgerakeld op het vuur, verspreidt de geur van olie en terpentijn. Het mengt zich met ons bloed verwarmt ons door en door. Hoe de nieuwe mens de Alpen overtrok en de zon meebracht als heilig hart, als de jaarlijks stervende wijnrank. Hij werd vele malen herkend en vereeuwigd in olie door rossige mannen met baardstoppels en verschraalde randen aan de boord. Toen hij de overtocht per ezel had gemaakt deelde hij karmijnrode en azuurblauwe kleden uit om onze naakte lijven te bedekken. Daar zitten we dan, wij, noorderlingen in het kleine kabinet met uitzicht door glas-in-loodramen op de brede rivier. Rode neuzen van de kou. Daar zitten wij en spelen vadertje en moedertje. Met een echte pop en houten lepels en kommen. Daar zitten we, bleek en lispelend, onze smalle vingers tussen de bladen van een brevier. De zon van het zuiden in het foedraal van onze ziel verpakt. [pagina 53] [p. 53] Junijurk [Het offer] Een junijurk van crêpe die in elkaar gedraaid op een prop in de kast moet liggen om in de vorm te blijven. Hoge koepel, godstent waar psalmmuziek kan stijgen. Na langdurige lompheid van jeans en grote schoenen een jurk voor zonnige dagen fladderend om de benen. Hoge bomen scherpe woorden over een god die kinderen op brandstapels legt. De uitverkorenen gaan de berg op, zingend, ze dragen junijurken en hebben bloemen in het haar. Ze sterven één voor één voor allen. Allen voor één. Bomen zijn genadig ze vereren het geheugen met geschenken op mooie dagen, als de zon door het bladerdak zindert. Als de wind zingt. Als kinderen vederlicht zijn. Een kind op de schouders. Dan hapt een geit in de zoom van de jurk en eet. Vorige Volgende