Liter. Jaargang 10
(2007)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Mirjam Verweij
| |
[pagina 45]
| |
Voorzichtige types, die doelbewust bepaalde ideeën cultiveren, en die het prettig vinden aan hun vooroordelen vast te houden omdat ze bang zijn om op eigen gezag fris naar zo'n belangrijk onderwerp te kijken, mogen zich gesterkt weten door de overweging dat ideeën, net als levensvormen, onderhevig zijn aan natuurlijke selectie, en de strijd om het bestaan. Al heel wat theorieën zijn in de loop der tijd opgesteld, worden een tijd interessant gevonden, en raken ook weer in de vergetelheid. Alleen die theorieën die gebaseerd zijn op de waarheid zoals onze rede die nu kan bevatten, zullen overleven [...]. Als de heer Darwins theorie juist is, dan is het onvermijdelijk dat ze uiteindelijk volledig ingang zal vinden, hoe moeilijk en pijnlijk ze ook op het eerste gezicht lijkt.Ga naar eind* Dickens was niet van zijn stuk gebracht door Darwin. Als liberale christen met een afkeer van dogma's, vond Dickens religie vooral een kwestie van de praktijk, van goed doen aan anderen. Daarom had hij geen moeite met de opkomende Schriftkritiek en de nieuwe geologische vindingen. Hij beschouwde de geologische wetenschap als ‘openbaring’, naast de ‘enorm oude boeken van (op z'n best) twijfelachtige origine.’ Volgens hem moest de bijbel gelezen worden in het licht van de nieuwe vindingen en niet andersom. Het opvallende is echter dat Dickens tegelijkertijd zijn geloof in een geordende schepping en in een leven na dit leven handhaafde. Ook dat laatste stond immers zwaar onder druk in Darwins universum waarin het leven niet meer is dan een strijd om het bestaan. Dickens accepteert Darwins ideeën wel, maar slechts tot op zekere hoogte en voor zover die aansluiten bij zijn eigen wereldbeeld. Bij Dickens wordt uiteindelijk altijd het goede beloond en het kwade gestraft. Het geloof in de hemel sluit daar prima op aan. Darwins idee van ontwikkeling en vooruitgang ook. De negatieve kant van Darwins theorie, een amoreel bestaan waarin de sterkste overwint echter niet. Dickens was te veel moralist en romanticus om dat te kunnen accepteren. Waar het Darwins ideeën betreft, zijn Dickens' romans daarom vooral interessant vanwege de wijze waarop hij elementen uit de theorie selecteert, daar zijn ongekende creativiteit op loslaat, om ze vervolgens voor praktische en morele doeleinden te gebruiken. Dat Dickens zich bewust was van het creatieve potentieel van Darwins theorie blijkt uit de woorden die hij één van zijn personages in de mond legt: Laten we eens aannemen (ook al wil ik dat niet) dat er een overeenkomst is tussen een bij, en een man met een hemd en een broek aan, en dat vastgesteld wordt (ook al geloof ik dat niet) dat de man iets van de bij kan leren, dan blijft de vraag: wat moet hij leren? Moet hij haar nadoen? Juist niet nadoen? Als onze | |
[pagina 46]
| |
vrienden de bijen zich zo druk bezig houden met hun vorst, en helemaal in de war raken als ze ook maar een beetje beweegt, moeten wij dan ons aan de adel vergapen? Of achter alles met een titel aanlopen? Ik weet niet zeker, Mijnheer Boffin, of we de korf serieus moeten nemen. (99) Bovenstaand citaat komt uit Dickens' laatste complete roman, Our Mutual Friend (1863-4), die Dickens' werkwijze perfect illustreert. Our Mutual Friend beschrijft de snel veranderende, op geld gerichte negentiende-eeuwse maatschappij in darwinistische termen. In het eerste hoofdstuk wordt dit thema meteen stevig op de kaart gezet. In onze dagen, het exacte jaar is nauwelijks van belang, voer een smerige en beruchte boot over de Theems, met twee personen aan boord, tussen de ijzeren brug van Southwark, en de London bridge, die van steen is, op een herfstavond. (13, mijn cursiveringen) In de boot bevinden zich Gaffer Hexam en zijn dochter Lizzie. Hexam is een zogeheten ‘dredgerman’: hij vist lijken uit de Thames om die te beroven en een beloning voor zijn vondst te innen. Hij is een roofdier in gedrag - hij leeft van lijken - en ongeciviliseerd in uiterlijk: Hoewel hij eruit zag als een halve wilde, zonder iets op zijn verwilderde hoofd, met zijn bruine armen onbedekt tussen zijn elleboog en zijn schouder, en met de losse knoop van zijn zakdoek tussen zijn blote behaarde borst en zijn baard, en met kleren aan die van de modder die aan zijn boot hing gemaakt leken, toch had hij iets zakelijks over zich, vooral door zijn geconcentreerde blik. (13) Zelfs zijn boot wordt in darwinistische termen beschreven: Hoewel ze meer affiniteit had met de bodem dan met de waterspiegel, omdat de boot zelf ook onder de slijm en de blubber zat, [...]. (13) We zien hier een opeenstapeling van darwinistische termen als ‘roofvogel’ (‘bird of prey’), ‘wilde’ (‘savage’), ‘wildernis’ (‘wilderness’) en ‘slijm en blubber’ (‘slime and ooze’). Deze beeldspraak wordt door de immer praktische en op sociale verbetering gerichte Dickens gebruikt om een maatschappelijk probleem aan de kaak te stellen. Dickens laat al op de eerste pagina zien wat er gebeurt wanneer menselijke waarden overvleugeld worden door de zucht naar geld. In zijn meedogenloze jacht op het slijk der aarde verliest de mens zijn menselijkheid. | |
[pagina 47]
| |
De Londense samenleving die Dickens beschrijft, lijkt op Darwins natuurlijke wereld. Een groot aantal personages streeft er in een chaotische omgeving naar te overleven en zijn eigen doelen te realiseren. Ook die omgeving wordt in darwinistische termen beschreven. Eén van de personages, Mr. Boffin, betrekt een aristocratisch huis. Dit huis is echter gesitueerd in ‘een afgrijselijk moeras’ (‘a dismal swamp’) waar de secretaris van Boffin ‘dagelijks tot aan zijn nek doorheen waadt’ (‘daily struggles breast-high’). De buurt is namelijk vergeven van mensen die willen profiteren van Boffins rijkdom: ‘Krokodillen [...] altijd op de loer om Golden Dustman naar beneden te sleuren’ (211). Elders in het boek zet een opgezette krokodil dergelijk gedrag nog eens duidelijk als dierlijk en ongeciviliseerd neer: ‘De glimlach van de krokodil, een meter of twee breed, zou kunnen betekenen: ‘dit wisten wij allemaal al, in de diepte en de viezigheid, eeuwen geleden’ (570). Dickens beschrijft niet alleen het materialisme in darwinistische termen. Ook personen die proberen een hogere maatschappelijke positie te bereiken en daarbij hun afkomst verloochenen moeten het ontgelden. Dickens' kritiek dat het onderwijs voor de lagere maatschappelijke klassen louter mechanisch stampwerk was, verklaart waarom hij daar twee leraren voor kiest. De eerste is ‘een vreemd mengsel van onvoltooide wildheid, en onvoltooide beschaving.’ De ander vertoont ‘een gebrek aan aanpassing.’ Hij wil zijn afkomst (origin!) verbergen, maar ‘Het dierlijke en het woeste was, hoewel onderdrukt, nog zichtbaar in hem’ (218). Bovenstaande voorbeelden maken duidelijk dat Dickens een pessimistisch beeld van de maatschappij heeft dat niet veel afwijkt van Darwins opvattingen over de natuur. In een chaotische omgeving en een sfeer waarin concurrentie en de dood alom heersen, gedragen mensen zich als roofdieren en bepalen toevallige ontmoetingen in hoge mate hun succes. Echter, in tegenstelling tot Darwin, wil Dickens deze situatie niet accepteren. Bij Dickens behalen de roofdieren niet de overwinning. Integendeel, de personages die hun gedrag niet aanpassen worden gestraft. Alleen degenen die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid (leren) nemen en zorg dragen voor de mensen om hen heen worden beloond met een ‘happy end’. Bij Dickens kan de mens evolueren tot een beter, onbaatzuchtig wezen. Dickens geeft ook een eigen draai aan het darwinistische idee dat iedereen aan elkaar gerelateerd is. Zoals de titel suggereert, zit het boek vol met toevallige ontmoetingen en verborgen relaties. Uiteindelijk blijken de personages, net als Darwins soorten, aan elkaar gerelateerd te zijn. Het verschil met Darwin is echter dat ze elkaar juist nodig hebben om hun bestaan zin te geven. De dochter van de ‘dredgerman’ waarmee het boek opent, bijvoorbeeld, komt uit de allerlaagste sociale klasse, maar trouwt uiteindelijk met een aristocraat. Door haar innerlijke adeldom heeft zij deze nietsnut op het goede spoor gebracht. | |
[pagina 48]
| |
Het is typerend voor Dickens dat hij zijn creatieve gebruik van de evolutietheorie niet beperkt tot één thema, namelijk de dominantie van het geld. Ook een ander sociaal probleem wordt in termen van evolutie benaderd, zij het dat ook hierin de rol van het geld cruciaal is. Door de toenemende urbanisatie en industrialisatie kampte Londen in de negentiende eeuw met een enorm afvalprobleem en de bijbehorende dreiging voor de volksgezondheid. Twee van Dickens tijdgenoten, Sir Edwin Chadwick (1800-1890) en Henry Mayhew (1812-1887), presenteerden recycling van materialen als oplossing voor dit probleem. Chadwick ging uit van het industriële principe van productieve transformatie: grondstoffen, en dat konden ook afval- of eindproducten van andere processen zijn, worden verwerkt tot productieve en winstgevende producten. Twee personages in Our Mutual Friend verdienen op deze wijze hun brood. Jenny Wren maakt poppen van oude lapjes en van het afval daarvan maakt ze weer speldenkussens. Mr. Venus zet beesten op en stelt skeletten samen uit losse botten. Opnieuw iemand die leeft van de dood, maar in dit geval wel op een nuttige manier; deze skeletten werden op scholen weer gebruikt voor studiedoeleinden. Als ‘the Preserver of Animals and Birds’ and ‘Articulator of Bones’ neemt hij de rol van schepper over (89). Mayhew benadrukte in zijn pleidooi voor recycling het principe van de natuur, waardoor hij nauw aansluit bij Darwin: ‘de natuur, altijd cyclisch aan het werk, er wordt net zo veel leven geboren als er wordt vernietigd.’ Nu speelt in de roman, naast de al genoemde rivier de Theems, ook een enorme vuilnisbelt een belangrijke rol als setting. Deze afvalhopen waren veel geld waard omdat het afval werd gesorteerd en weer verkocht. De gierige Harmon heeft de afvalhopen aan zijn zoon vermaakt. Nu is vererving bij Darwin een kwestie van accumulatie en John Harmon zou dus met deze letterlijke ophoping van gierigheid ook de gierigheid moeten erven. Met een typisch Dickensiaanse wending is deze John echter een toonbeeld van naastenliefde en onbaatzuchtigheid, waardoor de evolutie een positieve wending krijgt. John wordt hiervoor uiteindelijk beloond met rijkdom. Dickens laat aan de hand van het actuele afvalprobleem zien dat niet alleen materieel afval maar ook moreel verval getransformeerd en tot waarde gemaakt kan worden. Bovenstaande voorbeelden illustreren dat Dickens een wereld tekent waarin alles in beweging is. Het voert te ver om dit hier helemaal uit te werken, maar feit is dat alle grenzen tussen levende en niet-levende objecten vervagen. Het belangrijkste is echter dat hij laat zien dat verandering positief kan zijn mits iedereen zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en gedreven wordt door de juiste waarden en normen. Hiermee steekt hij zijn door onzekerheid gekwelde tijdgenoten een hart onder de riem. Concluderend kunnen we stellen dat Dickens, evenals veel van zijn tijdgeno- | |
[pagina 49]
| |
ten, nog dacht Darwins ideeën naar zijn hand te kunnen zetten en ze te verenigen met zijn christelijke opvattingen. Wij kunnen achteraf echter vaststellen dat Darwin als weinig anderen heeft bijgedragen aan het verlies van perspectief en het uitzicht op een bestaan dat boven de aardse strijd uitgaat. Blijkbaar moet over zulke ingrijpende nieuwe ideeën lang en diep worden nagedacht om ze uiteindelijk op hun waarde te kunnen schatten, en ze de plaats te kunnen geven die ze verdienen. | |
[pagina 50]
| |
Evangelist Lucas, beschadigd tijdens de Franse Revolutie, westerportaal van de kerk van Saint Tugen, Bretagne, zeventiende eeuw.
|
|