Liter. Jaargang 10
(2007)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Gekozen en vertaald door Arend Smilde
| |
[pagina 18]
| |
van de christenen of van wie dan ook. Eén van de factoren in deze ontwikkeling was zijn dagelijkse omgang met literatuur uit het verleden. Hierbij bleek dat hij en zijn student Alan Griffiths op hetzelfde spoor zaten. In 1929 was Griffiths klaar met zijn studie, waarna hij op advies van Lewis via zelfstudie alsnog iets aan zijn filosofische scholing deed. In die tijd werd ook hij theïstzonder-meer. In plaats van de wekelijkse studiebegeleiding volgde toen een periode van wat Lewis noemde a copious correspondence tussen docent en oud-student.Ga naar eind2. In 1931 werden zij beiden christen. Daarna gingen hun wegen in zoverre uiteen dat Griffiths niet alleen christen, maar ook overtuigd rooms-katholiek werd en zelfs in een klooster intrad. Mocht dit alles voor Lewis al genoeg zijn geweest om in 1955 zijn bekeringsverhaal aan deze bevriende oud-student op te dragen, er kwam nog bij dat Bede Griffiths juist in 1954 een dergelijk boek gepubliceerd had, The Golden String. De geloofsontwikkeling van C.S. Lewis had dus een opvallend punt van overeenkomst met die van Alan Griffiths. Gegeven die overeenkomst waren, of groeiden, er ook minstens zo opvallende verschillen. Het bijna rabiate katholicisme van de christelijke Griffiths stond tegenover het ‘onversnedene’ - men zou kunnen zeggen, als het woord geen andere betekenis had, de ‘onkerkelijkheid’ - van de christelijke Lewis. Later schoot Griffiths door naar de andere kant. Toen Surprised by Joy verscheen was hij juist vertrokken naar India, het land van zijn toekomst. Formeel bleef hij altijd een gehoorzame Benedictijn; maar hij ontwikkelde zich tot een belangrijke goeroe van de interreligieuze dialoog - vanaf 1968 als prior van zijn eigen ashram of klooster, Shantivanam, in de deelstaat Tamil Nadu. En toen dit alles nog in de verre toekomst lag, dat wil zeggen ten tijde van onderstaande brieven, kwamen Lewis en hij ook niet gemakkelijk op één lijn - zelfs niet op het terrein van de literatuurbeschouwing, waar hun vriendschap en geestverwantschap aanvankelijk was opgebloeid. ‘My friendship with you’, had Lewis hem al eerder geschreven, ‘began in disagreement and matured in argument.’Ga naar eind3. | |
[Magdalen College, Oxford
| |
[pagina 19]
| |
geen redenen om bang te zijn dat iets wat jij zegt ooit een ingrijpend effect op mij kan hebben.’ De achterliggende gedachte dat iemand die jou kent daar wel eens bang voor zou zijn is niet alleen grappig, het is om je ziek te lachen... Vraag de prior of hij de grap ziet. Ik zou denken van wel. Wat de zaak in kwestie betreft kan ik alleen maar herhalen wat ik eerder heb gezegd. Een van de belangrijkste verschillen tussen jou en mij is het belang dat wij aan de verschillen hechten. Jij hebt, uit naastenliefde, een drang om mij te bekeren; maar ik heb niet de minste drang om jou te bekeren. Jij ziet mijn specifiek protestantse overtuigingen als een aaneenschakeling van doemwaardige dwalingen; ik zie jouw specifiek katholieke overtuigingen als een massa betrekkelijk onschuldige menselijke traditie, voor bepaalde zielen in bepaalde omstandigheden mogelijk fataal, maar voor jou denk ik wel geschikt. Ik voel daarom geen plicht om jou te bekeren; en ik voel al helemaal geen neiging om, bij al mijn andere werk, ook nog een pennenstrijd te beginnen met een van de meest gestaalde dialectici uit mijn kennissenkring, waaraan hij dan net zoveel tijd en leeswerk kan besteden als hij wil, en ik heel weinig. Overigens, wie wil er nu in discussie treden met iemand die begint met te zeggen dat geen enkel argument hem van zijn stuk zal brengen? Praat verstandig, man! Met andere katholieken heb ik zonder moeite opbouwende godsdienstige gesprekken over wat we gemeenschappelijk hebben; maar jij weigert belangstelling te tonen voor iets anders dan verschillen. Ik vond het heel schokkend om te horen dat in jouw kerk het thomisme nu de fide is - als je dat bedoelde te zeggen. Maar is het inderdaad zo? Ik zou blij zijn met een verhelderende brief op dit punt - ik bedoel niet verhelderend over de inhoud van het thomisme, maar over de mate waarin het tot een noodzaak voor verlossing is gemaakt. Met voortgezette goede wensen, Hartelijke groet, C.S. Lewis | |
[Magdalen College,
| |
[pagina 20]
| |
in wat Aristoteles noemt een ‘ongehinderde activiteit’Ga naar eind6. houdt mij veel bezig - uiteraard niet in een geval als waar ik het zojuist over had, een duidelijk geval van misbruik, maar wanneer het werk uit plicht wordt gedaan of althans onschuldig is. Enerzijds heeft de natuur, ongeacht of wij het weten of willen, plezier verbonden aan het zo goed mogelijk doen van iets waar je redelijk goed in bent. En omdat er duidelijk een plicht bestaat om alle deugdzame bezigheden net zo lang te oefenen tot je er goed in bent - tot ze Gewoonte geworden zijn - is er een soort plicht om zulk plezier te vermeerderen. Anderzijds is dit plezier van een bijzonder opdringerig, vervoerend soort. Het kan zomaar een afgod worden en het is heel nauw verbonden met Hoogmoed. Ik hoorde onlangs in een vastenpreek zeggen dat ook zelfverloochening een soort liefhebberij kan worden - en in zekere zin is dat waar. Anders geformuleerd luidt de vraag: hoe bepaal je of een bekwaamheid en sterke neiging tot een bepaalde bezigheid een verleiding dan wel een roeping is? Jij zult dan zeggen dat het er helemaal van afhangt of we die bezigheid aan God kunnen opdragen en of we dit dan ook doen. Maar zeg eens eerlijk, en ik zou heel graag jouw antwoord hierop krijgen: heb jij ooit vorderingen gemaakt naar een toestand waarin het bewuste opdragen aan God is vol te houden in gelijke opgang met het eigenlijke zwoegen om de klus te klaren? Mijn ervaring is dat ik (zelfs) die dingen waarvan ik geloof dat God wil dat ik ze doe (zoals het schrijven van deze brief) kan doen door God te vergeten terwijl ik ze doe. Ik bedoel niet verstandelijk vergeten (wat in het onderhavige geval ongerijmd zou zijn), maar zich afwenden - niet opdragen. Is dit aan zonde toe te schrijven of puur aan de aard van het menselijk bewustzijn? Over de Scholastici: ik moet me zeer slecht hebben uitgedrukt als jij dacht dat voor mij het ene filosofische stelsel net zo goed als het andere is, of dat zuivere rede veranderlijk is. Ik bedoel alleen dat geen filosofie volmaakt is of het ooit zou kunnen zijn. Want hoe we ook de Rede zelf moeten zien, menselijk redeneren gaat altijd met fouten gepaard en zelfs wat er bij de oplossing van het ene probleem goed is, leidt altijd weer tot een ander probleem. Het idee van een echte philosophia perennisGa naar eind7. wijs ik daarom af. De heerschappij (en herleving) van een bepaalde filosofie heeft volgens mij wel degelijk historische oorzaken. In ieder tijdperk willen dwaze mensen een filosofie met de waarheden die voor hen het minst nodig zijn en het meeste gevaar opleveren; en wijze mensen willen het omgekeerde. In het volgende tijdperk willen dwazen en wijzen allebei wat anders. Wat ik oorspronkelijk wilde zeggen is dat de Scholastiek haar huidige aanzien nooit zou kunnen hebben in een tijd zoals de negentiende eeuw, toen degelijk denkwerk aan de zijde van het materialisme leek te staan. Wat christen-filosofen toen te doen stond, was de mensen eraan te herinneren dat er iets is dat aan het discur- | |
[pagina 21]
| |
sieve denken ontsnapt. Momenteel heeft de val van het wetenschappelijk dogmatisme en de opkomst van een soort pseudo-mystiek bij onchristelijke denkers (lieve help, daar moet jij alles van weten!) de zaken omgedraaid. Maar denk niet dat deze toestand duurzamer is dan een andere. De rede staat ongetwijfeld aan de zijde van het christelijk geloof; maar de soort en mate van menselijk redeneren waaraan een tijdperk zijn heersende intellectuele toon ontleent staat wel degelijk nu eens aan de ene en dan weer aan de andere zijde. Verder moeten we geloven dat er geen echt conflict is tussen het Rationele en het Mystieke; maar in een gegeven periode zal de wereld nu eens vooral aan het een en dan weer vooral aan het ander herinnerd moeten worden - de ongelovige wereld bedoel ik; en het een of het ander zal gewoonlijk de brug naar het geloof zijn. Zo vonden jij en ik het vooral via de Rede (waarmee ik natuurlijk niet bedoel dat iemand er ooit anders dan door Gods genade komt - ik heb het over de route, niet over de drijfkracht), wat met een heleboel bekeerlingen, om te beginnen met Paulus, niet het geval was. Ik heb vaak gewild dat ik de tijd had om Hebreeuws te leren, maar het zou voor mij denk ik meer een luxe dan een taak zijn. Graag hoor ik meer over jouw sophistication-theorie; ik ben geneigd te denken dat je het goed ziet, maar sophistication vraagt wel om een nauwkeurige definitie. Ik neem inderdaad aan (maar dit kan uit onkunde zijn) dat de Hebreeuwse schriften het enige religieuze geschrift zijn dat de hoogste sub-christelijke hoogten bereikt terwijl het zo antropomorf als het primitiefste polytheïsme blijft... Wat was dat ‘antropomorfe’ vroeger een schrikbeeld! Wat heeft het mij lang van de waarheid afgestoten! Maar ben je er eenmaal voor gezwicht, hoe licht is dan de last, hoe zacht het juk. Vreemd ook dat juist de dingen die wij als filosoof voor een bewijs van nederigheid hielden nu vormen van hoogmoed blijken te zijn. Sayer - bid voor Sayer.Ga naar eind8. Hij is precies wat ik op iets jongere leeftijd was: overgeleverd aan iets dat op zichzelf onschuldig is (een verlangen om aardig gevonden te worden) maar dat, onbeteugeld, leidt tot lachwekkende ijdelheid, pretenties en regelrecht jammerlijke leugens. Toch is hij innemend, want het wordt allemaal goedmaakt doordat hij zelf weet dat hij (momenteel) een behoorlijk lastig ventje is; o ja, en de goede kant van zijn grote drijfveer, namelijk een bijzondere ontvankelijkheid voor schaamte. Dit alles is uiteraard zeer vertrouwelijk. Ik heb in de vastentijd de Confessiones van Augustinus herlezen en vond ze beter dan ik me herinnerde, al is het nog steeds zo dat ik door de expliciet stichtelijke gedeelten het minste word gesticht. Ik zal kijken of ik een exemplaar van mijn boekGa naar eind9. voor je heb als je het wilt hebben. Maar het gaat voornamelijk over de opkomst van een romantische voorstelling van de geslachtelijke liefde en de ver- | |
[pagina 22]
| |
schuiving van overspel naar huwelijk als gebruikelijk kanaal daarvoor; het zou dus wel een raar boek zijn om in een klooster te hebben. Schrijf terug. Schrijf aan het einde van ieder trimester, wanneer ik een heerlijke nieuwe vakantie heb om te antwoorden. Hartelijke groet, C.S. Lewis | |
[Magdalen College,
| |
[pagina 23]
| |
God van Jakob’ enz.; de vreselijke en toch bijna humoristische val die Hij voor zijn Farizeeër-gastheer legt (‘Simon, ik heb je iets te zeggen’); het herhaaldelijk terugkerend a fortiori (‘als... hoeveel meer...’); en het beroep op onze rede (‘Waarom bepalen jullie niet uit jezelf wat juist is?’)Ga naar eind11. - is er in dat alles niet een mentale tint te herkennen, als voertuig van de vleeswording des Woords, waarin een priemende volkse gehaaidheid al evenzeer opvalt als de verbeeldingskracht - anders gezegd iets dat (op het natuurlijke vlak) net zo dicht in de buurt van Socrates als van Aeschylus komt? Zelfs over de gelijkenissen wil ik zoiets beweren. Het is bekend dat de Heer daar vaak, paradoxaal genoeg, het optreden niet van goede maar van slechte mensen kiest als illustratie van de wegen Gods. Maar dit betekent natuurlijk dat het verhaaltje een waarheid vertegenwoordigt op een manier die niet zozeer bedoeld is om de verbeelding als wel om het verstand te prikkelen. Het is meer een illustratie zoals bij filosofen dan een vergelijking zoals bij dichters. De onrechtvaardige rechter treft de verbeelding niet als een gelijkenis met God,Ga naar eind12. hij geeft het verhaal geen goddelijke geur of kleur (wat bijvoorbeeld de vader van de Verloren Zoon wel doet). Gelijkenis met God is er hier alleen voor het verstand. Het gaat om een soort evenredigheid, a:b = c:d. Al met al verwerp ik daarom ieder goddelijk gezag dat jouw anti-intellectualisme schijnt te ontlenen aan de persoon van onze Heer. Ik ontken ook dat de gewone man, iemand met veel beelden maar weinig begrippen in zijn hoofd, daarmee meer van een dichter zou hebben dan van een filosoof. Want een dichter gebruikt beelden als zodanig, omdat het beelden zijn; de gewone man (dat wil zeggen wij allemaal voor het grootste deel van de tijd dat we wakker zijn) gebruikt beelden bij gebrek aan beter om kennis te verwerven, d.w.z. zijn oogmerk is dat van de filosoof. Wat bij de dichter functioneel is, is bij de gewone man maar een toevallige onvolkomenheid. De gang van zaken waarbij iemand een beeld met een begrip verwart is natuurlijk iets heel anders dan die waarbij iemand met beelden precies doet waar ze goed voor zijn. Moet ik een chirurg heten als ik op een dag geen mes bij de hand heb en dan maar een lancet gebruik om het eten op mijn bord te snijden? Chirurg-zijn betekent dat je chirurgengereedschap chirurgisch gebruikt en niet voor van alles en nog wat - je kunt dit allemaal bij Aristoteles nalezen. En geen zinnig mens, hoezeer ook ‘gewone man’, maakt bij het denken zo veel gebruik van beelden als jij suggereert. Zijn denken gaat vergezeld van beelden maar hij weet best dat die beelden niet zijn waarover hij denkt. Hij weet bijvoorbeeld heel goed dat de dingen die hij over Londen meent te weten niet gelden voor zijn beeld van Londen, een beeld dat misschien alleen maar een zee van daken is. Voorts: als jij wilt zeggen dat het Hebreeuwse bewustzijn goed en het Griekse fout was en daarmee uit, dan is dat volgens mij volkomen vreemd aan de teneur van wat Paulus leert. Hij lijkt er stellig van overtuigd te zijn (a) dat onze Heer ‘de | |
[pagina 24]
| |
tussenmuur die scheiding maakte heeft weggebroken om één mens te scheppen’, wat iets heel anders is dan simpelweg het dwalend hellenisme weer tot Hebreeuwse rechtschapenheid brengen, (b) dat de ‘overleggingen’ van de heidenen (zie Romeinen) veelal in dezelfde relatie tot het nieuwe geloof staan als de Joodse wet. In Galaten lijkt het er zelfs op dat hij de heidense onderworpenheid aan de stoicheiaGa naar eind13. gelijkstelt met joodse onderworpenheid aan de Wet. Ik weet dat erover wordt getwist wat stoicheia betekent, of het elementaire machten (goden, engelen) zijn dan wel ‘grondbeginselen’ in pedagogische zin; maar het is toch duidelijk dat het beide dingen betekent, dat Paulus hier met een dubbele betekenis werkt? Want de ‘beginsel’-betekenis is aan de orde in 3:25 en 4:1-3, en de andere betekenis in 4:3 (tou kosmou)Ga naar eind14. en 4:8. Het verband tussen heidendom en jodendom zoals ik dat in mijn RegressGa naar eind15. heb aangestipt is in feite zeer paulinisch - veel meer dan ik toen wist. Het voornaamste is dat we vasthouden aan de ‘ene Mens’. Dat is de reden waarom ik groot bezwaar heb tegen elke theorie die zegt dat we bestaan uit delen die met elkaar overhoop liggen. Het is een soort prosôpolepsia.Ga naar eind16. De heidenen, bij het licht dat zij hadden, deden wellicht wijs aan de hiërarchische manier waarop zij de mens in kaart brachten, de Rede met haar politiek regime over de hartstochten, en de Ziel met haar despotisch regime over het lichaam. Maar in Christus is er man noch vrouw, slaaf noch vrije. Wordt de hele mens aan God opgedragen, dan is voortaan alle twist over de waarde van dit of dat vermogen als het ware achterhaald. Jij zei in je brief (en ging daarmee verder dan sommige andere mensen zouden gaan) dat we ieder natuurlijk verlangen in zichzelf moeten zien als een aantrekkingskracht der genade. Maar als dat zo is, hoeveel te meer dan ieder natuurlijk vermogen! Deze opvatting van jou over het verlangen lijkt, denk ik, op die van Augustinus. Habe caritatem et fac quod vis.Ga naar eind17. Dit is zeker gezond, maar misschien niet erg praktisch; want het impliceert Donec caritatem habens, noli facere quod vis.Ga naar eind18. Ik ben het volkomen eens met wat jij zegt over ontsnapping uit de kring der moraal naar de liefde Gods. Eigenlijk geef jij hier een uitstekend commentaar op Paulus' visie op de ‘Wet’. Maar intussen? Deze brief wordt te lang. Dit onderwerp heeft eindeloos veel vertakkingen, maar ik zal jouw volgende afwachten. Verheug je met mij - voorzichtig, want het is maar een begin van dageraad en misschien een valse dageraad - want er zijn zwakke signalen dat Barfield zich begint af te wenden van de Antroposofie. Hartelijke groet, C.S. Lewis | |
[pagina 25]
| |
[Magdalen College,
| |
[pagina 26]
| |
making geen betekenis. Het idee alleen al van bekering en regeneratie is iets wezenlijk anders dan dat van substitutie. En we zien het immers feitelijk al beginnen in dit leven - ik bedoel de omkering van precies dezelfde aanleg die vroeger bepaalde welk type zonde iemand beging. (2) Ik heb bezwaar tegen jouw uitspraak ‘Het werkelijk waardevolle in ons is datgene wat voor elkaar en zelfs voor onszelf verborgen is.’ Ik zou zeggen: ‘voor onszelf en zelfs voor elkaar.’ Want als a houdt van b, heeft a ongetwijfeld een beeld van b dat heel weinig op de verloste b lijkt, maar toch nog minder weinig, zou ik denken, dan het beeld dat b van zichzelf heeft. Wij zijn het er immers al lang over eens, toch, dat men liefde alleen kan hebben voor het goede - dat zonde neerkomt op liefde voor een lager goed ten koste van een hoger. En in dat geval moet hetgeen we werkelijk liefhebben bij een vriend (voorzover het om liefde voor hem gaat en niet voor het plezier dat je aan hem hebt) het goede in hem zijn. Volgt daaruit niet dat het verschil tussen de verloste b en de ons nu bekende b zal zijn dat hij straks niet puur vreemd is, maar iets waarvan we moeten zeggen: ‘Ha, eindelijk is hij zichzelf’? Terzijde (al is het niet erg ter zake): ik sta versteld van de beloning in de vorm van kennis die er hier en nu al staat op heel zwakke pogingen tot gehoorzaamheid. Het is mij de laatste tijd een paar keer gebleken dat telkens wanneer het lukt om mijn egocentrische gezichtspunt klein te krijgen en een stap in de richting van naastenliefde te doen, de motieven en gevoelens van alle andere mensen in kwestie transparant worden; en dingen die je een moment eerder niet van hen wist gapen je aan. Is dit zelfmisleiding? Zo niet, dan zou ik het als volgt willen zeggen. Tout comprendre, c'est tout pardonner is een misleidend gezegde met een sterke tendens om het verkeerde soort vergeving te stimuleren. Een waarachtig en vruchtbaar gezegde is in werkelijkheid het omgekeerde - Tout pardonner c'est tout comprendre. Ik kan niet ingaan op je vragen over het gebed. Ik merk dat denken over bidden (ik bedoel op die introspectieve manier) mij niet helpt om te bidden. Filosofisch erover nadenken om verweer te bieden tegen gangbare bezwaren is natuurlijk iets anders. In grote lijnen, weet je, vind ik dat zelfonderzoek beperkt moet blijven tot eigen gedrag. De eigen toestand in het algemeen is denk ik iets waar een mens niet veel van weet. Maar dit zijn allemaal zeer voorlopige ideeën. Hartelijke groet, C.S. Lewis
P.S. Ik heb een lang gesprek met Barfield gehad en hij geeft toe dat zijn opvattingen ‘in een zeer vloeibare toestand’ zijn. Misschien gaat onze wens in vervulling. |
|