De beelden niet zozeer
Dit voorjaar werd zij negentig: de dichter Inge Lievaart uit Scheveningen, geboren en opgegroeid op Texel. Zo goed als vijfhonderd bladzijden telt de band Verzamelde gedichten i (2000). In deel ii zijn bijna tweehonderd gedichten bij het kerkelijk jaar te vinden. Komende herfst wordt een ruime bloemlezing uit haar acht bundels haiku verwacht. Van haar vele kerkliederen hebben er al te weinig een officiële plaats gevonden. Lievaart schreef ook kindergebeden en kinderliederen.
In Tot al het harde zacht is (Kok, Kampen 2006, 48 pag., €12,50) staat Lievaarts nieuwste werk, waarvan in Liter 43 werd voorgepubliceerd. Lievaarts toon is vast, de vorm is vrij, de inhoud bijna altijd geestelijk en nooit sentimenteel. Daarbij is zij hard voor de woorden: als het gedicht niet zeggen wil wat de dichter wil dat het zeggen zal, dan zegt Lievaart het vaak toch. Bang voor herhaling is zij evenmin. Een gedicht kan daar heel gemakkelijk minder van worden, de inhoud blijft staan.
Het heeft op mij als lezer een tweevoudig effect. Ik ga zoeken naar de meest geslaagde gedichten, of anders de meest geslaagde regels. Ondertussen lees ik inhoudelijk: welk inzicht is hier bevochten op de werkelijkheid, wat voor vertrouwen op formule gebracht, welke ervaring in beelden gevat? In beelden? Lievaart dicht: ‘dat zijn de beelden niet zozeer / hoe ver ook overtreffend / wat glans geeft aan vandaag / veel meer de woorden / waardoor vermoeden vonkt / waarin een kier van licht’ (45).
Veel meer de woorden. Die regels zijn misschien een sleutel. Lievaart kan heel mooie beelden gebruiken, maar vaak zou ik willen dat het gedicht nog meer gepolijst was, dat er misschien slechts één beeld in werd uitgewerkt, dat er nog minder woorden nodig waren. Maar dan zou er zeker niet meer staan wat er nu allemaal in staat.
Met haar - wat ik beleef als - toegeven aan de inhoud bereikt Lievaart meer en tegelijk minder dan wanneer zij zou offeren aan de literatuur. De inhoud is toegankelijk, dat is een pre. Die inhoud wordt ongemeen ondersteund door de zeggingskracht en woordkeus van de gedichten, maar erdoor gedragen wordt ze niet. Er gebeurt veel buiten de woorden om, waardoor je meer dan anders inhoudelijk geïnteresseerd moet zijn om van deze poëzie te genieten: ‘woorden als zichtflits op een taal / zo nieuw dat nee en niet en nooit / niet meer bestaan’ (nog steeds 45). Maar waar anders vind je zulke regels.
Gerda van de Haar