Voor Janna
‘En nu ligt mijn huis alsnog in puin.’ Janne IJmker (1962) legt haar personages memorabele uitspraken in de mond. Zij vertelt goed, ze speelt met oude woorden. Terecht ontmoet haar roman Achtendertig nachten (Mozaïek, Zoetermeer: 2006, 310 pag., €18,90, citaat van p. 253) groot enthousiasme bij christelijk publiek en dito pers.
De roman vertelt het verhaal achter de terechtstelling, op 9 september 1767, van de dertigjarige Elsjen Roelofs op het galgenveld te Assen. Elsjen was schuldig bevonden aan het vergiftigen van haar man Jan Albers. Zij liet een zoon van drie en een dochtertje van enkele weken na, het laatste kind geboren in het gevang. Kinderboekenschrijver Janne IJmker verdiepte zich in de archiefstukken en schreef rond dit bizarre feit een boek, dit keer voor volwassenen.
Janne IJmker leent haar pen aan de gevangen Elsjen. Verzorgster Janna (!) regelt schrijfbenodigdheden en Elsjen, die enkele weken geleden is bevallen en direct daarna van haar dochter gescheiden is, schrijft wat zij te schrijven heeft. Ze blikt terug op haar leven, stelt dat zij onschuldig is, en vertelt bij stukjes en beetjes wat er voorviel. Zij zegt voor haar kinderen te schrijven, maar wil ten slotte toch niet dat zij het lezen zullen. Elsjen schrijft voor Janna. Als zij het maar leest en hun er ooit over vertellen wil, dan zou het goed zijn. Maar Janna is geen kennis van de familie. In de epiloog zien we door de ogen van Janna hoe Elsjen wordt terechtgesteld.
Achtendertig nachten vertelt het verhaal van een loutering. Elsjen schrijft zichzelf lezend in haar bijbel naar een wending toe, een verzoening, een bekering. IJmker legt de lat hoog. Die loutering overtuigt inhoudelijk - ik wilde er wel in geloven. Elsjens inkeer tot zichzelf tilt het boek boven het bizarre uit. Ondertussen is juist de wending niet erg goed verteld. Als het eenmaal over de ziel gaat, gevoelig of gelovig, wordt Elsjens toon beschouwelijk. Mijn bezwaar is niet zozeer dat zulke psychologische zelfreflectie maar matig in die tijd past. Een schrijvende ter dood veroordeelde dorpsvrouw uit Doldersum is evenmin erg geloofwaardig en toch ga je er in mee, want je leest het. Punt voor IJmkers schrijverschap. Daarnaast is de achttiende eeuw de periode van de geloofsbevinding: de zelfreflectie won al terrein. Maar het wordt saai. Ik dreig af te haken. Beschouwingen in verhalend proza boeien pas wanneer het vertelde gedachten zijn of onvergetelijke oneliners, anders halen ze de lezer onherroepelijk uit het verhaal.
Een kernpassage uit het boek luidt:
Mijn hart vertrouwde toen allang niet meer op de God die zoveel van mij vroeg, hoewel ik dacht dat ik het ook voor Hem deed, want de God van mijn Otie [grootmoeder, gh] vroeg gehoorzaamheid. Of was het Otie die het vroeg en spande zij God voor haar wagen? (214)