Liter. Jaargang 10
(2007)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Hans Werkman
| |
Uithuistermeeden, 30 September 1919Eerwaarde Pater, Wat heeft U me een prettigen dag bezorgd door de toezending van Uw portretGa naar eind1. en Uw hartelijken brief. Ik ben U voor beiden recht dankbaar. Naar Uw portret te oordeelen is U misschien nog jonger dan ik: 2 Sept. werd ik 32.Ga naar eind2. Eensdeels voel ik me veel ouder, anderzijds veel jonger. Graag zal ik U mettertijd een kiek in ruil geven. En dan Uw brief. Het is zoo hartelijk van U overal op in te gaan. Als ik maar iets kan zal ik met Kerstmis in Zwolle zien te komen om U te zien en te spreken. Wat een verrassing, dat U in de redactie van ‘Mystiek en Askese’ is. Ik heb het boekje over de H. Gertruidis in deze reeks. Van haar heb ik ook de Oefeningen met die mooie inleiding van een Benedictijner-Ordenpriester. Ik vroeg U naar een Ned. uitgaaf van Johannes van 't Kruis, omdat ik wel een beetje latijn lees, maar toch eigenlijk niet voldoende om een mystiek werk recht te begrijpen. Ik heb een latijnsche Augustinus, maar vind het erg lastige lectuur, in die taal. Nu heb ik het door U opgegeven boekje dadelijk besteld. Van Dr. BromGa naar eind3. heb ik de bloemlezing van Denifle: ‘Das Geistliche Leben’ te leen. Ik vind het boek wel mooi, maar mijn groote bezwaar is, dat het alles zoo in elkaar gepast is, door zinnen en brokstukken van verschillende mystieken aaneen te passen. Een bloemlezing van op zichzelf staande gedeelten was me liever. Trouwens ik ken tamelijk veel; iets van Tauler, Suso, Mechtild van Magdeburg, Eckhart, Ruusbroek etc., en enkele niet Kerkelijke mystieken. | |
[pagina 51]
| |
De vorige week is hier in de nabijheid iets verschrikkelijks gebeurd, dat me erg aangreep. Een jongen van een dominee, nog geen negentien jaar, heeft zich uit wanhoop door een trein laten overrijden. 't Was een ernstige, godsdienstige jongen. En toch dit vreeselijk einde! En het ‘waarom’ weet eigenlijk niemand. Hij had zwaarmoedige buien, maar zijn geheim heeft hij meegenomen in den dood. Als zijn vader hem smeekte te zeggen, wàt hem ellendig maakte, was 't antwoord steeds: dat kàn ik niet zeggen. Hij heeft kalm den dood afgewacht, liggend op de rails met een cape opgerold onder 't hoofd. Dat werd afgereden. En - 't vreemdst: toen hij gevonden werd, was zijn gezicht kalm en vredig, de oogen gesloten. Heeft hij in 't allerlaatste oogenblik toch nog iets gevonden in God, Hem gezien? Ik kende hem alleen van aanzien, maar nog houdt mij die vraag bezig. Wat moet zoo'n jongen geleden hebben, om daar toe te komen. En als een vrome jongen geen uitkomst ziet en 't voor hem is, of God niet helpt en hoort, wat moet dan een mensch zonder godsdienst ellendig wezen. Ik heb er iets over geschreven, dat ik hier voor U bij voeg. Ziet U niet naar de litteraire waarde, maar neem het alleen als uiting van ontsteltenis. Ik ben U zéér dankbaar voor Uw belofte inzake ev. overdrukken en zal U natuurlijk graag de mijne zenden, als ze er zijn. Thans eindig ik weer. De zenuwhoofdpijnen beginnen me weer te plagen; en dan is 't best na een koudwaterwassching te rusten. Met hartelijke groeten ben ik gaarne Uw W.E. Keuning | |
NaschriftOp het moment dat de beide dertigers in september 1919 hun wat ouwelijke correspondentie begonnen, had De Mérode twee bundels op zijn naam: Gestalten en stemmingen (1915) en De overgave (1919). Van Wely had nog alleen in tijdschriften gepubliceerd. Zijn eerste bundel Vader, onze Vader! zou in 1923 verschijnen. De Mérode smeekte om een luisterend oor en presenteerde zich als minnaar van het katholieke levensgevoel: ‘Hoewel niet-Katholiek, ben ik door karakter en aanleg mystiek.’Ga naar eind4. Van Wely reageerde met beminnelijke en innige aandacht. De twee meenden het oprecht met elkaar, ze praktiseerden als romantici op christelijke basis de edele briefkunst. De Mérode was de gretigste van de beide correspondenten, hij antwoordde steeds per kerende post. | |
[pagina 52]
| |
Handschrift van Willem de Mérode in zijn gedichtencahier.
| |
[pagina 53]
| |
Van Wely vroeg De Mérode met enige aandrang bij hem te komen logeren in het Dominicanenklooster (tot op de dag van vandaag aan de Assendorperstraat 29 te Zwolle). ‘Voor iemand van Uw streving en aanleg zou een bezoek aan ons klooster zeker niet zonder verheffing en bezieling zijn’, schreef Van Wely, en: ‘om zooveel mogelijk onzen heerlijken koorzang te kunnen hooren.’Ga naar eind5. Aan de verbeteringen in de kladversies van Van Wely is te merken dat hij niet al te annexerend wilde optreden. Hij herhaalde de uitnodiging tot een bezoek aan het klooster, maar bij nader inzien schrapte hij wervende zinnetjes als: ‘Wie weet wat verheffende indrukken U hier zoudt ondervinden.’ Tussen de regels door echter liet hij graag merken hoe aantrekkelijk het katholicisme voor de protestantse dichter zou zijn. Vijf jaar na het begin liep deze briefwisseling uit op een emotionele biecht en een epistolair pastoraat. De Mérode werd in februari 1924 gearresteerd op aanklacht van een pedoseksueel delict. Hij vertrouwde de priester en stortte bij hem zijn hart uit.Ga naar eind6. Het lijkt erop dat De Mérode al in 1919 aanstuurde op een coming out. Hij zond Van Wely zijn bundel De overgave en wees hem in een brief op de vele ‘wereldsche’ verzen, die hem konden laten zien ‘welke verlangens, strijd en hoop er in me leven’.Ga naar eind7. Deze ‘wereldsche’ gedichten waren voor het overgrote deel gedichten over aardse liefde, al of niet gepaard met menselijk leed, met daarbij uitdrukkelijk zo genoemde ‘jongensportretten’. En wat suggereerde De Mérode in de hierboven afgedrukte brief met het aangrijpende verhaal over de suïcide van de achttienjarige jongen? Vermoedde hij bij hem een geaardheid als de zijne? De jongen heette Antinus Wiersma; hij was een zoon van de gereformeerde predikant G. Wiersma te Sauwerd. Zijn familie plaatste in de Nieuwe Provinciale Groninger Courant van 22 september 1919 een overlijdensadvertentie. Hij werd ter hoogte van het dorpje Wetsinge dood aangetroffen op de rails van het lijntje Groningen-Roodeschool. Het uur van overlijden kon niet worden vastgesteld. Op de gedeeltelijk voorgedrukte overlijdensakte is het woord ‘bevonden’ bijgeschreven: ‘dat den twintigsten September dezes jaars des voormiddags te zeven uur, te Wetzinge is overleden bevonden Antinus Wiersma oud achttien jaren, zonder beroep, geboren te Sleen, wonende te Sauwerd.’Ga naar eind8. Een week later, op 27 september 1919, schreef De Mérode het gedicht dat hij bij de brief insloot. | |
Antinus †Dat Uwe vrede zij met zijnen geest,
O God! hij heeft zoo schrikkelijk geleden.
De onmacht van zijn dwingende gebeden
Is voor zijn ziel te groote last geweest.
| |
[pagina 54]
| |
Hij vreesde voor het wild bloeddorstig beest
Der wanhoop; 't heeft hem doodelijk gebeten,
Zijn bang hart tot een lillend vod verreten.
Dat God niet hielp, vermoordde zijnen geest.
Daar is geen macht ter wereld, die hem redt,
Die haar hypnotische oogen wreed zag blinken.
Wat kan hij nog dan jammerend verzinken
En 't hoofd diep woelen in doods donker bed!
Maar wij, die angstig achter zijn gebleven,
Bidden, o God! gaaft Ge aan zijn ziel het leven?Ga naar eind9.
Niet met Kerst 1919, maar omstreeks Pinksteren 1920 logeerde De Mérode in het Zwolse Dominicanenklooster. Het eten beviel hem er niet, hij kreeg er last van zijn maag. Maar nog jarenlang koesterde hij de spirituele herinnering aan zijn bezoek, ook in gedichten.Ga naar eind10. |
|