Vis! Vis! Boter bij de vis!
En de uitvreters naar de verdoemenis.
Het lijkt of er een idealist aan het woord is, een man die ergens voor stáát. Misschien is dat ook wel zo, maar voor hoe lang? Beversluis kon zo'n ‘links’ gedicht schrijven, hij werd ontslagen bij de vara, onder andere omdat hij niet gematigd genoeg was, hij stapte over naar de communisten, omdat de socialisten hem niet ver genoeg gingen. Maar hij zou net zo gemakkelijk meedraaien in De nieuwe Gids toen die al volstrekt fout was, hij zou met plezier nsb-burgemeester van Veere worden en, wellicht met enige trots, het boek Wij zagen den Führer vertalen, waarin foto's staan waarop Hitler zo leuk met kinderen omgaat.
Tijdens de bezetting ging Beversluis om met ss-officieren. Een ervan had zijn hele gezin naar Zeeland over laten komen. Toen diens dochtertje stierf aan tuberculose, schreef Beversluis gedichten die uitgedeeld werden op de begrafenis: ‘Für Anmuth’. Johanna Verstraete toonde ze mij ooit, maar na haar dood vond ik ze niet terug in de nalatenschap die naar het Letterkundig Museum ging. Blijkbaar achtte de familie het raadzaam de boel te zuiveren.
Noem de naam Beversluis en je krijgt als reactie dat dat een foute dichter was. Terecht natuurlijk. Maar wie kent zijn poëzie nog? In 1920 debuteerde Beversluis met Zwerversweelde en twee jaar later verscheen de bundel Verzen. J.A. Rispens noemde deze gedichten ‘verzen, die door eenvoud, zuiverheid van gevoel en plastische kracht, vermelding verdienen.’ Over gedichten uit de bundel Canzonen schreef hij zelfs: ‘Hier doet Beversluis in genen dele voor de beste dichters der Beweging onder.’
Ach ja, het zijn wel charmante natuurgedichten waarmee Beversluis zijn dichtersloopbaan begon. Maar veel meer dan schouderophalen zal een lezer niet kunnen opbrengen als hij leest:
In de effen schoot der velden
liggen plekkend drom bij drom
Als er nog literatuurgeschiedenis binnen het voortgezet onderwijs zou bestaan, zou een docent het kunnen gebruiken als illustratie bij epigonen van Tachtig, maar dan houdt het wel zo ongeveer op.
De bundels Canzonen (1925) en De bellenblazer (1929) herinnerde ik mij als de beste van Beversluis' hand, maar bij het opnieuw doorbladeren blijkt het toch las-