mogelijkheden’. Aan de hand van de meester gaat de leerling een rijk binnen van ongekende mogelijkheden.
Wellicht komt deze omschrijving van geestelijk leiderschap als invulling van de rol van de meester een moderne lezer voor als achterhaald, als de nostalgie van een al te ouderwets mens. Ze kan eventueel nog van toepassing zijn geweest op de relatie van Socrates tot zijn leerlingen, maar zeker niet op de manier waarop wij in onze moderne cultuur met onze moderne middelen leren! In onze manier van leren gaan we uit van andere noties, zoals autonomie, zelfwerkzaamheid, zelfstandigheid, zelfontdekkend leren enzovoort. De notie van de meester die het beter weet en aan wie je je toevertrouwt om je mee te laten nemen op het pad van de kennis, schoonheid en waarheid staat daar haaks op. Het boek van Steiner is daarom in hoge mate cultuurkritisch.
Dat we literatuur mooi vinden, is geen vanzelfsprekende zaak. Toegang krijgen tot een gedicht of een stuk proza vereist een zekere inspanning en die zijn we lang niet altijd bereid te leveren. In de klassieke leer van deugden en ondeugden behoort de traagheid tot de zeven kardinale ondeugden: het is de onwil, de slapheid van geest om zich de moeite voor het werkelijk zinvolle te getroosten. Deze ondeugd is onder de mensen wijd verspreid, zeker in het huidige tijdperk van razendsnelle ict-toepassingen. Bovendien geeft een tekst zich niet zomaar gewonnen. Literatuur lezen en tot zich door laten dringen vereist rust en aandacht. Aandacht betekent zich concentreren op een tekst om zicht te krijgen op het hart van de zaak. Schoonheid en zinvolheid die voor het oprapen liggen, voldoen niet werkelijk wanneer de behoefte gewekt is aan iets wat blijvende betekenis heeft. Hier nu hebben wij de meester nodig. Hij is het die ons duidelijk kan maken dat om de hoek van onze ervaringswereld zich een andere wereld bevindt die meer te bieden heeft. ‘Een Meester dringt binnen, breekt open, hij kan braakleggen om uit te wissen en op te bouwen’, schrijft Steiner (25). Een gedicht is niet op voorhand mooi, een muziekstuk evenmin. Wie het mooi wil gaan vinden, beter gezegd: wie er zin aan wil ontlenen, moet zich moeite getroosten. De woorden uit het interview met Otterspeer zijn in dit verband veelzeggend: ‘Ik heb me later gerealiseerd dat onbegrip misschien nog wel belangrijker was dan begrip’.
Het mag voor ieder die iets weet van het huidige (literatuur)onderwijs, duidelijk zijn dat de idee van de meester zich slecht verhoudt tot de moderne inzichten omtrent kennisoverdracht. De afnemende lengte van voorgeschreven boekenlijsten, de didactische verplichting toch vooral uit te gaan van de ervaringswereld van de leerlingen: het zijn hindernissen om te kunnen bieden waar het in de relatie tussen meester en leerling werkelijk om gaat.
Steiner introduceert in zijn boek de notie van het verraad als één van de vormen die de verhouding van de leerlingen tot de meester aan kan nemen. Ik denk dat er ook zoiets bestaat als collectief verraad: het verraad van een cultuur van het eigen verleden. Steiners opmerkingen over het onderwijs liegen er op dit punt niet om. Hij noemt ‘het uitvlakken van het geheugen in het huidige onderwijs smerige domheid. Het bewustzijn gooit zijn vitale ballast overboord’ (39). Hij betitelt ‘het tijdperk waarin wij leven’ als ‘het tijdperk van de oneerbiedigheid’ (188). Met dat laatste doelt hij op het feit dat wij onze meesters veronachtzamen in hun betekenis voor ons bestaan. Openstaan voor het andere, het hogere, betekent daarom ook kennisnemen van een eeuwenlange traditie. ‘Wij zijn dwergen, op de schouders van