rustig en bruikbaar, maar eigenaardig genoeg is het wel een lettertype waarin een bijzonder vreemd vraagteken een plek heeft: het lijkt directe familie van de g-sleutel (zie, bijvoorbeeld, bladzijde 38 van de moederbundel) en is nogal hinderlijk aanwezig.
Ditzelfde kan niet van de samensteller gezegd worden. Veel sonnetten en andere toegankelijke vormen, met naast Nijhoff en Achterberg ook lieden als Kees Stip en Levi Weemoedt, want, zoals ook in de korte inleidingen wordt aangegeven, hier geen woeste afrekeningen met de ouders, of experimenten met klankgedichten, de idee is de zachte, zij het ernstig melancholieke kijk op het ouderpaar te tonen en de verwoording van de beleving van (voornamelijk klassieke) muziek voor het voetlicht te brengen. De dichters lijken alfabetisch te zijn gerangschikt, en dan, waar dit nodig was, thematisch verhuisd, zodat, bijvoorbeeld, de zeven gedichten over muziek van Bach naast elkaar komen te staan, net als de gedichten waarin het orgel klinkt. Eigenaardig genoeg is in de moederbundel het overbekende vers van Nijhoff ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’ dan weer niet naast de parodie annex variant van Kopland ‘Ik ging naar moeder om haar terug te zien’ gezet.
Bloemlezen is een min of meer anoniem, en dus veiliger vak dan zelf bundels volschrijven, vooral als men, zoals hier, een aangename en toch voldoende verrassende greep weet te doen uit de beschikbare voorraad vaderlandse verzen. Toch is in dit geval, mocht men gevoelig zijn voor de theorie achter de psychologie de vergissing, wel iets over de beleving van de samensteller te zeggen: in de inleiding van de moederbundel, schrijft hij, ‘zijn er meerdere gedichten van zonen en dochters die, eenmaal volwassen geworden, een omkering ervaren: alsof zij de vader of moeder geworden zijn van hun moeder, die bijna hun kind is, “dochtertje van me” (Muus Jacobse).’
De lezer kan op pagina 19 vaststellen dat het vers van Jacobse in feite zo eindigt: ‘Vriendinnetje. Dochter van mij.’ Het verkleinwoordje is een halve zin verderop een eigen leven gaan leiden in de gedachten van de bloemlezer, en wel zo stevig, dat het de ongetwijfeld nauwkeurige controle van de drukproef overleefd heeft, waarmee hij zich alvast één gedicht eigen maakt. Wellicht het hoogst haalbare voor de bloemlezer is, als zijn lezers op dezelfde wijze met de selectie op de loop gaan.
Menno van der Beek