Liter. Jaargang 9
(2006)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
Hans Werkman
| |
Baarn, 28 Augustus 1946Geachte Heer Bisschop, Uw brief van 25 Juli bleef tot heden onbeantwoord wegens ziekte, die mij vrijwel alle werk en inspanning onmogelijk maakte. En Uw brief was niet gemakkelijk te beantwoorden. Als U tentamens doen wilt voor lit. geschiedenis, zooals die voor het candidaatsexamen vereischt wordt, ben ik bereid, U daarvoor te ontvangen. Alle jaartallen hoeft U niet te kennen: maar zonder eenige jaartallen gaat het ook bezwaarlijk: in elk geval dient men personen en feiten in tijdsorde, in onderling verband, en in opvolging der geslachten weten te plaatsen. Behalve die leerboeken-kennis moet U ook uit verschillende tijdvakken en genres vrij wat door eigen lectuur hebben leeren kennen: U hebt daarvoor een lijst van werken in te zenden enkele dagen voor het tentamen. Zonder te veel in bijzonderheden af te dalen, moet ik daarover ook vragen kunnen stellen. U schrijft mij ‘alle literaire stroomingen met die van onzen tijd te hebben vergeleken’ - het klinkt nogal pretentieus -, ik hoop, dat | |
[pagina 52]
| |
U daarbij niet in de eerste plaats er op uit zijt geweest, al de vorige tijden te meten aan het (onovertroffen) heden; maar veel meer hebt getracht, het onvermijdelijk eenzijdige, bekrompen inzicht dat het enkele heden meebrengt, te verruimen door onze tijden en toestanden te toetsen aan een uitgebreid en rijk verleden. Ik leg gaarne wat nadruk op getracht; U vervolgde nl.: ‘ik heb er veel over nagedacht, en heb er een beschouwing over’. Best, zou ik willen zeggen; veel nadenken levert allicht zekere beschouwing op; maar laat ze vooreerst nog ruim openstaan voor wijziging en aanvulling door toenemende kennis in breedte en diepte. Dat U een paar maal PrinsenGa naar eind1. en WalchGa naar eind2. hebt doorgewerkt, is uitstekend. Ik onderstel, dat U op Walch het meest bouwen wilt - ik geef aan zijn boek verre de voorkeur boven Prinsen, al heb ik ook tegen W. mijn bezwaren -, gezien, dat U dat nog eens graag eenigen tijd zoudt willen hebben. Mijn eigen exemplaar kan ik moeilijk afstaan, zoolang de 2e druk niet compleet is. Maar hebt U in de bibliotheek Vr. Universiteit geprobeerd? ik zal SmidGa naar eind3. schrijven, dat hij het U voor twee of drie weken mag leenen. Hetgeen U mij schreef over verlies van alle idealen door de teleurstelling van uw vertrouwen in een meisje, dat (naar U meende) U zoo heelemaal begreep, wil ik liefst met veel reserve bezien. 't Is goed, dat U ze kwijt is; het is al te gek, het respect voor elke vrouw daarvoor weg te werpen; ook uw uiting, in den laatsten brief, over een andere vrouw, die U - ondanks mogelijke, zelfs groote, tekortkomingen - liefhebben moest, slaat ver uit den band, en is onsympathiek. Uw bijgevoegde gedichten kan ik niet van waarde achten; ik vrees, dat u wel graag dichter wilt zijn, maar het weinig of niet is. Word niet boos om dit harde woord. Het komt zoo vaak voor, dat een jonge man of vrouw zich dichter waant, zonder dat de actieve aanleg krachtig genoeg is om zich als zoodanig te openbaren en te ontwikkelen. Veelal zullen het menschen zijn met een gevoelig gemoed, en met de gave bedeeld om dichtkunst ten volle en diep te genieten; het eene is niet noodwendig aan het andere verbonden. De practijk wijst dat ook genoegzaam uit. Noch de vorm noch de inhoud van uw verzen schijnt mij veel belofte in te houden. En Uw taalgebruik is gebrekkig. U behoeft mij niet te gelooven; probeer eens een erkenden dichter of criticus er over te doen oordeelen. Wat U, naar mijn beste weten, moet doen, is dit: uw actieve dichterschap enkele jaren volkomen op non-actief stellen; Uw altijd door bezig zijn met Uw eigen zoo bijzondere persoonlijkheid met alle kracht terugdringen door stelselmatig hard werken aan Uw maatschappelijke taak (taakje, natuurlijk; wat het ook mocht zijn), U niet te voortreffelijk achten om gemeenschapsband en -leiding te aanvaarden (familie, geloof, kerk, ja partij; ‘baan’ [een ellendig woord en begrip bij talloos velen] of studie - of wel die twee tezamen, indien en zoover, met eere, mogelijk); en U als gewone mensch aan de gewone orde der dingen te houden, waar Gods Wet en het christelijk geweten geen halt roepen. | |
[pagina 53]
| |
Uw sterke drang naar oprechtheid, uw afkeer van veinzerij en gehuichel, waardeer ik. Maar met oprechtheid alleen komt de mensch niet, waar hij wezen moet. Hij moet ook beginselen en normen hebben, waarnaar hij te strijden heet voor het goede, niet in de eerste plaats bij anderen, maar allereerst bij zich zelf. Oprechtheid tegenover ons zelf kan ons ook de zwakke punten in eigen karakter en leven klaar doen zien, die wij in dagelijksche strijd en gedurig gebed hebben te corrigeeren. U solliciteert nog steeds tevergeefs? Is het onkunde bij mij, dat ik vraag: hoe is het mogelijk? Ik meende, dat er groot gebrek aan eenigszins ontwikkelde werkkrachten was. Is U misschien te kieskeurig, te veeleischend? Zoo kom ik ook tot Uw vraag, of ik U aan een (christelijke) school wil aanbevelen? Neen, dat zou ik thans niet goed aandurven: bij de groote onvastheid van levensbeginselen, die U mij eerlijk toont, mag ik U niet aanbevelen als mede-leider en -opvoeder van jongelui in den meest gevaarlijken leeftijd, jongelui, wier ouders hen in goed vertrouwen ter school zenden voor opleiding in streng-christelijken geest naar de onveranderlijke eischen van de H. Schrift. Dat U betuigt: ‘ik geloof wel, ik ben niet goddeloos’ is hier (is nooit) genoeg. De vraag is: gelooft U, begeert U van harte, te gelooven, dat Christus de eenige weg is tot verkrijging van vergeving en verlossing van onze zonden en tot heiliging des levens, en dat wij hem alleen kunnen kennen uit het onfeilbare Woord. Als gij U onder dat gezag stelt, zal het met uw politieke onzekerheden wel terechtkomen: daar ben ik niet bang voor. Ik heb in geen maanden zoo'n langen brief geschreven. Geloof, dat ik het goed met U meen. Met vr. gr. Uw dw. J Wille
Naschrift. Nu ik Uw laatsten brief nog eens herlees, zie ik, dat U althans voor een deel over U zelf net oordeelt als ik, en een remedie voor een en ander ook zoeken wilt in de richting, die ik wilde aanwijzen. Houd U daarbij, en strijd toch met alle kracht tegen ziekelijke zelfbewondering; ondanks den modernen schijn, is dat voor een dichter niet noodzakelijk, veeleer zal het hem noodlottig worden. Een moedgevend voorbeeld kan voor U zijn, iemand die onlangs aan de vu in de letteren is gepromoveerd, die al de jaren van zijn academische studie onderwijzer in functie is gebleven (en daarbij ook nog getrouwd was en een gezin had). 't Is natuurlijk niet zoo gemakkelijk gegaan, maar het kàn dan toch bij voldoende aanleg, wilskracht en concentratie.
*
Uit de jaren vijftig zijn nog enkele brieven, koppig in de vooroorlogse spelling, van Wille aan Bisschop bewaard gebleven. Wille blijft hem vermanend toespreken: | |
[pagina 54]
| |
de heer Bisschop mist evenwicht, wilskracht, zelfbeheersing, in zijn brieven maakt de heer Bisschop fouten tegen eenvoudige regels van stijl en spelling, hoe zal hij het dan kunnen opbrengen leraar Nederlands te zijn, ‘plichtmatig, ja ijverig, ja met toewijding in dat gareel te loopen’? ‘Zult U moreel een goed voorbeeld kunnen en willen geven aan Uw leerlingen?’ Wille wil eens ernstig met hem praten. Hij is genegen daarvoor naar Bisschops woonplaats Haarlem te komen. Hij wil ook wel de reiskosten naar Baarn vergoeden. Maar de leerstof met éénderde verminderen, wat Bisschop hem vroeg, dat weigert hij. De heer Bisschop zal toch wel wat inspanning en toewijding hebben geleerd toen hij een baantje had op het Dialectenbureau van dr. P.J. Meertens? Hij is zo langzamerhand tiendejaars student. Wordt het nog ooit wat met zijn doctoraalscriptie?Ga naar eind4. Twee jaar later valt het doek. Wille is de zeventig gepasseerd en bericht Bisschop dat hij per eind september 1952 stopt als hoogleraar. Tot aan die tijd neemt hij nog tentamens af. Hij geeft hem nog eens de stof op en probeert hem de angst te ontnemen dat hij vooroordelen koestert tegen Bisschop: ‘Dat ik mij wel eens over Uw grillig, onordelijk gedoe flink geërgerd heb, wil ik niet ontkennen; maar wrok heeft dat nooit gezet. Ook Uw openhartige uitingen, zoo af en toe, behoeft U niet zoo te betreuren; ik weet niet - of althans niet meer - van krenking, die ik van U zou ondervonden hebben. Alleen, spijt het mij zeer, dat ik er niet in ben kunnen slagen, U tot geregeld, nauwgezet studeeren te brengen, vaste levensbeginselen te aanvaarden en te volgen, en U zelven [een] minder interessant geval te vinden. Ook nu weer dat verzen maken, en dichters naloopen, - beste kerel, maak je studie af, gooi je met alle kracht daarop, en zoek eindelijk eens tot een maatschappelijke positie, werkkring te komen. Wij hadden je (U bedoel ik!) indertijd overgehaald, Prof. WaterinkGa naar eind5. eens te raadplegen; welwillend had hij zich tot een bespreking met U bereid verklaard; maar (naar ik verneem), hebt U er nooit gevolg aan gegeven.’Ga naar eind6. In oktober 1952, na Willes definitieve afscheid, bleef Bisschop nog even doorzeuren: kon Wille hem dan tóch niet tentamineren? misschien als Bisschop daar iets materieels tegenoverstelde? Maar daarmee was hij bij Wille aan het verkeerde adres. ‘U moet beslist de gedachte aan eenig geschenk laten varen; ik zou het heusch niet kunnen aanvaarden.’ In een kort briefje verwees hij Bisschop naar zijn opvolger G. Kuiper.Ga naar eind7. De eindeloze student had het geluk in Kuiper een leermeester te krijgen die hem prees (dat was Lode niet gewend) om enkele elementen in zijn langzaam groeiende doctoraalscriptie,Ga naar eind8. en wat voor hem nog veel belangrijker was: die hem over zijn gedichten schreef dat deze ‘van zo'n uitzonderlijke geaardheid en waarde’ waren.Ga naar eind9. Vanaf begin 1955 mocht Bisschop zich tot zijn eigen diepe, kinderlijke verbazing doctorandus noemen. Zijn oud-werkgever P.J. Meertens schreef hem vanuit ‘Het Bureau’ een felicitatiebriefje en knoopte er een voor Lode lachwekken- | |
[pagina 55]
| |
de wens aan vast: ‘ik hoop en vertrouw dat je straks deze studie met een proefschrift zult bekronen, waarop de Vrije Universiteit trots kan zijn.’Ga naar eind10. Het contact met Kuiper bleef. Die reageerde verheugd op Lode Bisschops debuut in Maatstaf en stuurde getrouw een hartelijk en poëtisch-congeniaal briefje wanneer hij nieuwe gedichten van Lode ontving. Lode Bisschop zelf ging de weg waarvan Wille hem het schrikbeeld had voorgehouden: hij werkte een twintigtal jaren lang als een ongewisse leraar Nederlands aan een reeks scholen, totdat hij in 1977 wegens ‘onverenigbaarheid der karakters’ met vervroegd pensioen werd gestuurd. Daarna leidde hij nog tot een jaar voor zijn dood in 2003 een clochard-achtig bestaan. Een indruk daarvan kan men krijgen uit de autobiografische novelle ‘Omtrent Kapelaan’ door Willem van Toorn.Ga naar eind11. Lode Bisschop zelf publiceerde tussen 1967 en 1995 zes poëziebundels en een verhalenbundel. Zijn overzichtsbundel Split (1991) bevat ook zijn korte levensverhaal en zijn bibliografie. Hans Werkman (1939) is literatuurcriticus bij het Nederlands Dagblad. Hij schreef de biografieën van Willem de Mérode, B. Nijenhuis en J.K. van Eerbeek (De haven uitgraven, proefschrift 2004) en publiceerde daarnaast gebundelde kritieken, bloemlezingen, verhalend proza en poëzie. |
|