| |
| |
| |
Klaas Spronk
Nieuwe bijbels 4
Nahum
Men zou er zo overheen lezen, maar wie goed oplet ziet dat in het eerste hoofdstuk van Nahum in de Naardense Bijbel de hoofdletters aan het begin van sommige verzen iets groter zijn dan de andere hoofdletters. Het valt nauwelijks op, omdat ze even groot zijn als de hoofdletter van het woord waarmee in deze vertaling de godsnaam wordt weergegeven: ‘de Ene’. De betekenis van deze typografische variant is evenmin direct helder. Pas vanaf het tweede deel van vers 4 zal de oplettende lezer een gedeelte van het alfabet ontdekken: van de d tot de k. Daarna volgen nog een m en een n en aan het einde nog de o, r en u. Kijkt men naar de eerste verzen dan vindt men de a in vers 2, de b een heel stuk lager, midden in vers 3. Tussen deze b en de eerder genoemde d staat dan nog een verdwaalde g, die aan het begin van vers 6 ook nog eens wordt herhaald.
De oplossing van dit raadsel is verstopt aan het einde van het boek (blz. 1624). Daar vertelt de vertaler dat hij waar men in de Hebreeuwse tekst de literaire vorm van het alfabetisch acrostichon ontwaart, hij deze ook in het Nederlands heeft willen weergeven met behulp van een verkort Nederlands alfabet en dat ook Nahum ‘een alfabetisch gedeelte’ heeft. Een volledig acrostichon is onder meer te vinden in Psalm 119, met tweeëntwintig achtregelige strofen waarvan de regels beginnen met dezelfde letter: acht maal a, acht maal b enzovoort tot het hele Hebreeuwse alfabet van tweeëntwintig letters is afgewerkt. De vertaler heeft knap (niet: mooi!) werk geleverd door dat ook in het Nederlands te doen. Diezelfde psalm laat ook zien op welke manier het Nederlandse alfabet is aangepast aan het Hebreeuwse ‘alefbet’. Het moest met vier letters worden ingekort. Dat bood een goede gelegenheid om van de onder alfabetrijmers zo gevreesde c, q, x en y af te komen. De laatste drie zijn gewoon weg gelaten. Ook de u moest er aan geloven (tenminste in Psalm 119; in Nahum 1 mag hij wel mee doen). De c is vervangen - zo hadden we al in Nahum 1 ontdekt - door de g, die dus twee keer mag meedoen en in de vertaling voor veel voltooide deelwoorden zorgt. Deze truc om de c te ontwijken is ontleend aan het Hebreeuws, omdat daar de derde letter eveneens de g-klank heeft.
Intussen lijkt dat ‘alfabetisch gedeelte’ in Nahum 1 maar een vreemd samenraapsel. Was het de moeite van het overbrengen in het Nederlands wel waard? De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling hebben er in ieder geval weinig mee op. Zij wijden sowieso slechts via voetnoten aandacht aan het fenomeen van de acros- | |
| |
tichons, maar zelfs dat achtten zij blijkbaar teveel literaire eer voor Nahum 1. Dat lijkt begrijpelijk, maar voor mij was het teleurstellend. Zowel de Naardense Bijbel als de Nieuwe Bijbelvertaling doen volgens mijn stellige overtuiging de dichter en ook de huidige lezer ernstig tekort. Ik hoop dat in deze bijdrage over de nieuwe bijbels duidelijk te maken.
Hoe komt iemand ertoe zich te verdiepen in het bijbelboek Nahum en in de ban te raken van de literaire kwaliteit van dit geschrift? De aanleiding was tamelijk banaal. Ik werd na mijn promotie op een dissertatie over het Oude Testament geëerd met het verzoek om bij te dragen aan een gerenommeerde wetenschappelijke serie bijbelcommentaren. De serie loopt al vele jaren en de mooiste bijbelboeken waren allang becommentarieerd of toebedeeld aan anderen. Als een kruimel van de tafel viel mij Nahum ten deel. In de jaren '50 van de vorige eeuw was er al eens een - inmiddels overleden - hooggeleerde aan begonnen, maar die was al snel overgestapt naar prettiger poëzie. Men stelde mij zijn aantekeningen, deels op de achterzijde van giroafschriften genoteerd en nog scherp geurend naar sigaren, ter hand. Gehoorzaam ging ik - nu zo'n twaalf jaar geleden - ermee aan de slag.
Het is een vreselijke tekst, deze drie hoofdstukken profetie, zo luidt tamelijk eensgezind het oordeel van de moderne lezers. De toon wordt gezet aan het begin: tot drie maal toe wordt van God gezegd dat hij een wreker is. Hij gebruikt zijn grote macht om het kwaad te straffen. Dat is weinig inspirerende theologie. Nog erger wordt het in het vervolg waarin de dichter onomwonden leedvermaak toont over de gewelddadige ondergang van Nineve. Zo krijgt Jona toch nog zijn zin. Twee bijbelboeken eerder was nog verteld hoe Nineve na de boeteprediking van Jona een nieuwe kans kreeg. In zijn blinde wraaklust had Jona geen oog voor al die mensen- en dierenlevens die de vernietiging van de stad zou kosten. Achteraf ziet hij wel in dat het zo had moeten aflopen. ‘Ik wist het wel,’ zo zegt Jona aan het slot van het boek (4:2) haast verwijtend tegen zijn opdrachtgever met een verwijzing naar de belijdenis in Exodus 34:7, ‘u bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid’ (nbv). Nahum gebruikt aan het begin van zijn profetie (1:2) ook enkele van die traditionele woorden, maar daar vormen ze de opmaat voor een heel ander verhaal: ‘De Heer is geduldig, maar zeer sterk, hij laat nooit iets ongestraft’ (nbv). Er zijn - met andere woorden - grenzen aan Gods geduld. Men zou dat kunnen zien als een goede boodschap voor wie wanhopig denkt te moeten constateren dat het kwaad zegeviert en dat zijn onschuldige slachtoffers voor altijd het onderspit delven.
In ieder geval heeft het Nahum duidelijk geïnspireerd. Met alle literaire middelen die hem ten dienste staan beschrijft hij de ondergang van de hoofdstad van de gehate Assyriërs. Dat levert heel beeldende poëzie op, die in de nbv goed uit de verf komt.
| |
| |
Door de straten razen de wagens,
ze jagen voort over de pleinen,
ze zien eruit als fakkels,
als bliksemschichten schieten ze voorbij.
Hij spoort zijn bevelhebbers aan,
hals over kop gaan zij voort.
Ze snellen naar de stadsmuur,
het stormdak wordt opgesteld,
Nahum 2:5-7
In korte zinnen worden elkaar snel afwisselende scènes geschilderd van aanvallers en verdedigers, van een belegerde en een zich verdedigende, maar tenslotte ondergaande stad. De lezer voelt iets van de verwarring en de opwinding. Even later wordt dat nog versterkt, wanneer de profeet onbarmhartig vaststelt dat de bloedstad smoort in het eigen bloed:
je struikelt over de lijken.
Nahum 3:1-3
Wie, zoals ik, de taak op zich neemt om een commentaar bij dit boek te schrijven, wordt geacht ook iets verstandigs te zeggen over de auteur van het boek. In het geval van Nahum is dat niet zo eenvoudig. De biografische gegevens zijn schaars. Ons wordt slechts gemeld waar hij vandaan komt: uit Elkos. Maar dat zegt weinig,
| |
| |
want niemand weet precies waar dat ligt, al zullen welbespraakte gidsen in Israël en in Irak goedgelovige toeristen iets anders wijsmaken. Verder wordt er naar twee uit de geschiedenisboeken bekende gebeurtenissen verwezen. Dat is om te beginnen natuurlijk de verwoesting van Nineve. Die vond plaats in het jaar 612 voor onze jaartelling. Nu gaat het in Nahum wel over die verwoesting, maar moeten we dit nu lezen als een ooggetuigenverslag, een commentaar op iets dat kort geleden is gebeurd, of is het een visioen van iets dat nog zal plaats vinden? De beginwoorden van het boek suggereren het laatste, veel kritische lezers vermoeden het eerste. Er is nog een andere verwijzing naar een historisch feit, namelijk naar de verovering van Thebe, de hoofdstad van Egypte, door de Assyriërs. Daaraan refereert namelijk Nahum 3:8-10. Dit wapenfeit uit het jaar 663 voor onze jaartelling markeert het hoogtepunt van de macht van de Assyriërs. De profeet grijpt het aan om Nineve te waarschuwen: haar zal overkomen wat ze eerder zelf Thebe had aangedaan. Wie de Assyrische hofannalen uit deze tijd leest ontdekt dat Nahum terminologie en beelden gebruikt die de koningen van Nineve graag gebruikten om hun eigen heldendaden vast te leggen. De goede verstaander vindt vele citaten en toespelingen. Het kan niet anders of de schrijver van het boek Nahum moet vertrouwd geweest zijn met deze teksten die sinds hun herontdekking in de ruïneheuvels van Mesopotamië ook voor ons weer toegankelijk zijn. Om ze in de grondtekst te lezen moet je het spijkerschrift leren. Dat is een hele klus. Dat moet het vroeger ook geweest zijn. Slechts voor een kleine groep van schrijvers was het weggelegd. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat onze schrijver ook tot hen behoorde. Ik stel me voor - bewijzen kun je zo iets niet - dat hij als schrijver aan het hof van koning Manasse in Jeruzalem werkte. Hij was verantwoordelijk voor de koninklijke correspondentie,
voor de verwerking van de directieven uit het machtige Nineve en voor de beleefde antwoorden uit Jeruzalem dat zich in die tijd slaafs schikte naar de luimen van de meesters uit het Oosten. Op een dag moet hij er genoeg van hebben gekregen. Misschien dat het ronkende proza dat hij onder ogen kreeg over de heldendaden van de koning van Nineve in het verre Egypte de directe aanleiding was: wie denkt die man uit Nineve wel dat hij is?! Had niet juist in Egypte de God van Israël laten zien hoe grootmachten op hun nummer gezet worden? Het werd tijd voor een tegenactie. De schrijver van de koning voelde een profetische woede in zich opborrelen. Via zijn eigen wapen, de scherpe pen, vond zij haar weg.
Er was echter wel een groot probleem. De koning in Jeruzalem zou er niet van gediend zijn dat een ‘bevriende’ mogendheid onheus bejegend zou worden. De schrijver stond een harde confrontatie te wachten, gevangenschap of nog erger. Profeten zoals Jesaja en Jeremia schrokken er niet voor terug; of liever: ze konden niet anders. Onze schrijver was blijkbaar geen held. Bovendien wist hij nog een
| |
| |
andere weg: hij kon onder een pseudoniem schrijven. Hij koos voor de naam Nahum. Dat is afgeleid van het werkwoord ‘troosten’. In hoofdstuk 3:7 verklaart hij zijn keuze: ‘Waar vind ik iemand die je troost?,’ zo houdt hij Nineve voor. Hij zal het niet doen, want hij vindt zijn eigen troost juist in het vurige geloof dat zijn God Nineve's kwaad niet ongestraft zal laten. Hij schrijft dat hij uit Elkos komt. Ook die naam laat zich makkelijk vertalen: ‘God is streng’. In sommige bijbelteksten wordt het samen met de eerst genoemde eigenschap van God genoemd: ‘God duldt niemand naast zich’, zo vertaalt de nbv fraai. ‘een God naijverig’, lezen we meer traditioneel in de Naardense Bijbel. Beide laten de plaatsnaam gewoon staan - zelfs geen verklarende voetnoot kan eraf - en in de nbv worden de woorden die erop volgen ook nog omgedraaid. Men geeft er de voorkeur aan om direct met de deur in huis te vallen: ‘De Heer is een wrekende God’. Zo blijft er alleen voor wie Hebreeuws leest de kans iets mee te krijgen van het raadsel dat de schrijver in de namen heeft gelegd. Het is niet zeker, zo zal men zich verdedigen, dat de schrijver het zo bedoeld heeft. We kunnen het hem zelf niet meer vragen. In de wetenschappelijke literatuur is er slechts een enkeling die rekening houdt met de mogelijkheid. De meerderheid blijft vergeefs zoeken naar Elkos. Zonde van de moeite en van de tekst vind ik dat.
Geïnspireerd door wat ik vond en toentertijd nog niet gehinderd door de terughoudendheid van de bijbelvertalers ging ik verder met de bestudering van het alfabetische acrostichon of wat daarvan over was. Ik kon me niet voorstellen dat die schrijver met wie ik mij steeds meer verbonden ging voelen zo'n gebrekkig stuk literair werk geleverd had. Het acrostichon was overigens pas in de loop van de negentiende eeuw herontdekt door een ijverige Duitse dominee. Hij was er bij de voorbereiding op een preek op gestuit, toen hij de Hebreeuwse tekst in versregels las. Hij had zijn vondst opgestuurd naar een professor, die er in een voetnoot bij zijn commentaar op een alfabetische psalm gewag van maakt. Daar bleef het enige tijd verborgen. Vele jaren later begonnen enkele andere hooggeleerden een discussie over de reconstructie. Via ingenieuze constructies die getuigden van grote creativiteit van de exegeten en van hun geringe respect voor de overgeleverde tekst kwam men tot allerlei acrostichons: volledig alfabetisch of met een cryptische boodschap. Zou hier nog wel iets zinnigs over te zeggen zijn? Ik nam de uitdaging aan. Toen ik uitgenodigd werd om een lezing te houden voor het eerbiedwaardige Oudtestamentische Werkgezelschap, gaf ik aan dat ik het zou gaan hebben over het acrostichon in Nahum. Ik dacht namelijk iets moois gevonden te hebben. De datum kwam niet zo goed uit, want diezelfde dag moest ik 's middags voorgaan in een kerkdienst. Om daarvoor op tijd te zijn moest ik die lezing direct aan het begin van de vergadering houden, daarna in de auto springen en hopen dat ik zonder vertraging de kerk zou bereiken.
| |
| |
Ik had geluk: de voorzitter liet mij nog voor het doorgaans veel tijd vergende huishoudelijk gedeelte van de vergadering aan het woord. Voor het oog van de kritische en misschien ook licht argwanende - mijn eerste lezing was niet bepaald een succes geweest - geleerde heren en enkele dame legde ik uit hoe het volgens mij met dat acrostichon van Nahum zat. Tussen de eerste letter (de alef) en de tweede (de bet) zit meer ruimte dan tussen de andere letters. Die eerste letter hoort mijns inziens dan ook helemaal niet bij het gedeeltelijke alfabetische acrostichon. Het is de eerste letter die samen met de andere twee beginletters van de regels voorafgaande aan de bet-regel het bekende Hebreeuwse persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ (Hebreeuws ani) vormt. In profetische teksten komt het heel vaak voor samen met de godsnaam jhwh: ‘Ik (ben) jhwh’. Daarmee wordt een uitspraak in naam van God onderstreept. Die godsnaam staat ook aan het begin van de regel die begint met de laatste letter van het Hebreeuwse ani. Op ingenieuze wijze heeft Nahum als het ware die goddelijke ondertekening van zijn woorden verweven in de eerste regels om duidelijk te maken dat zijn visioen van God komt.
Kijken we nu verder, dan zien we dat de twee woorden die volgen na de godsnaam van de ‘ondertekening’ beide beginnen met de alef en dat in de regel daarna de eerste twee woorden van de versregel beginnen met de bet. Hier begint dus pas het gedeeltelijke acrostichon. En dat loopt niet verder dan de negende letter van het alfabet. Daarna wordt het onduidelijk en moet men zich in allerlei bochten wringen om het te redden. Maar daar is geen reden voor, want het voortijdige slot lijkt heel bewust gekozen. Het is de letter tet, de eerste letter van het in onze taal ook via het Jiddisch bekende woord tov, ‘goed’. Het wordt - opnieuw en dat kan haast geen toeval zijn - gevolgd door de godsnaam: ‘Goed (is) jhwh’. Dat sluit aan bij het begin en geeft ook een zinvolle theologische spanning aan: ‘de Heer is een wreker’ en ‘goed is de Heer’. Beide is waar, maar hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Het mooie is dat de schrijver die zich Nahum noemt deze intrigerende vraag verpakt heeft in een vorm die suggereert dat beide beweringen met elkaar verbonden zijn.
Zo eindigde ik mijn lezing en wachtte op wat komen zou. Eigenlijk wist ik het wel. Een enkeling die er ook wel eens wat over Nahum geschreven had zou zijn daarbij uiteengezette afwijkende visie op enkele details uit de doeken doen. Ik moest niet denken dat mijn theorietje hen zomaar van hun standpunt af zou brengen. Inderdaad verliep het gesprek volgens dit gebruikelijke patroon. Toen stond er echter een geëmeriteerde hooggeleerde op, bedankte mij zoals dat hoort voor mijn lezing en zei toen dat hij nog eens naar de Hebreeuwse tekst gekeken had en dat hij daarbij ook eens naar het slot van de versregels had gekeken. En wat had hij tot zijn verrassing ontdekt? De slotletters van de eerste vier regels vormen samen de godsnaam: jhwh! Paste dat misschien ook in mijn theorie?
| |
| |
Ik kon de man wel omhelzen, maar bewaarde de van mij verwachte wetenschappelijke distantie ook naar hem toe. Wat hij - voor het eerst in eeuwen bijbeluitleg - had gezien sloot prima aan bij wat ik zojuist beschreven had. Het werd nu allemaal nog duidelijker: een ‘ondertekening’ door de Heer van het geschrift, geheel in de vorm van een acrostichon en daarna het acrostichon uitlopend op de belijdenis ‘goed is de Heer’ als een soort reactie op zijn boodschap. Het mooie was ook dat deze literaire vorm van een naamacrostichon en dan ook nog via de letters aan het slot van de versregels (een zogeheten telesticon) verder niet voorkomt in de Hebreeuwse bijbel, maar wel in de eerder genoemde Assyrische hofannalen. Juist daar komen we het gebruik tegen dat de naam van de koning verwerkt is in een acrostichon of telesticon. De schrijver had zowel naar inhoud als naar vorm de Assyriërs een bitter koekje van eigen deeg gegeven.
Ze lieten het niet erg blijken, maar ik had de indruk dat de meeste aanwezige geleerden het wel aardig vonden. Ik heb het ze niet meer kunnen vragen bij de koffie of de lunch, want ik haastte mij naar de trouwerij. Het verkeer zat mee en ik was op tijd in de kerk vol met familie en vrienden van het bruidspaar en met name ook vol met de kinderen van de schoolklassen van de juf en meester die gingen trouwen. Het werd een heerlijke dienst en daarna zal er vrolijk feest gevierd zijn, misschien wel met fraaie alfabetrijmen. Achteraf denk ik dat de inspiratie die ik had opgedaan bij het bestuderen van die oude profetie heeft bijgedragen aan de kerkdienst. In de nieuwe bijbelvertalingen vond ik helaas niets terug van ‘ons’ acrostichon. Daarvoor was ik dan blijkbaar te vroeg geweest en hebben bijbelvertalers meer bevestiging nodig voordat zij dit letter- en woordspel door durven geven aan de lezer.
De Naardense bijbel. De volledige tekst van de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament, vertaald door Pieter Oussoren. Skandalon, Vught 2004. 1656 blz., inclusief cd ‘De psalmen gezongen’ door Cantori Davidici, tafeluitvoering €69,50. Dundrukuitvoering €67,50. Tekst op cd-rom €39,50.
De Nieuwe Bijbelvertaling (nbv) van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem/Heerenveen en de Katholieke Bijbelstichting te 's-Hertogenbosch (2004) is in uiteenlopende edities verkrijgbaar voor prijzen vanaf €29,50.
Klaas Spronk (1957) is hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit Kampen.
Deze bijdrage is de schriftelijke neerslag van een workshop tijdens het symposium ‘De bijbel literair’ op zaterdag 29 oktober 2005 te Amersfoort.
|
|