Vrouwen van vlees en bloed of wandelende anachronismen
Wandelende anachronismen, dat zijn de vrouwelijke hoofdpersonen van Thea Beckman. Dat vond Bregje Boonstra, toonaangevend recensent in de jaren dat Beckman veel publiceerde. Een hard oordeel, maar voor iedere lezer van historische romans is onmiddellijk duidelijk wat ze bedoelt. Maak kennis met Saartje Tadema en je ontmoet een zeventiende-eeuws weesmeisje dat denkt en doet als een twintigste-eeuwse puber.
Daarbij komt dat Beckman informatie vaak nogal opzichtig verwerkte. Als zij in Stad in de storm twee jongeren door Utrecht laat lopen op weg naar het Vreeburg, vertelt ze uitvoerig over het strategische belang van die plek. Meer dan een bladzij lang, en het verhaal staat stil.
Maar haar taalgebruik heeft altijd de meeste kritische opmerkingen uitgelokt. Wie wil uitleggen wat clichés zijn, slaat een bladzij Beckman op en vindt formuleringen als ‘het werd haar onbehaaglijk te moede’, ‘ze vermoedde een diep verdriet’. Iemand kijkt niet gewoon naar het silhouet van Kampen maar ‘drinkt het in’. Dit ontlokte Bregje Boonstra de opmerking dat Beckmans schrijfwerk voortkomt uit ‘een echoput vol uitdrukkingen, formuleringen en zinswendingen’.
Thea Beckman heeft weinig op met religie; schijnheiligheid en geldzucht zijn schering en inslag waar godsdienst een rol speelt. De regenten van het weeshuis waar Saartje Tadema verblijft, verdienen flink aan de toneelopvoeringen in de schouwburg, maar ze vinden toneelspel goddeloos.
Haar populariteit heeft nooit onder deze beoordelingen geleden. Ze heeft veel auteurs beïnvloed, onder wie Simone van de Vlugt. Die laat in De slavenring (Lemniscaat, Rotterdam 2003) het vroege christendom positief naar voren komen en is milder dan Beckman, maar ook zij schrijft rustig dat een vrouw ‘niet geheel onbemiddeld’ is achtergebleven, ook bij haar geven ‘grijzende slapen’ iemand een ‘gedistingeerd uiterlijk’.
Tenslotte valt in die Beckman-traditie op dat boeken naast de simpele psychologie, de nadrukkelijk verstrekte informatie en de stijvige taal vaak een verhaalonderwerp hebben dat op zijn zachtst gezegd niet origineel is. Het gaat over de middeleeuwen, over de Gouden Eeuw, zelden over een onbekend donker hoekje van de geschiedenis.
Nieuweling binnen de christelijke jeugdboekenwereld Eveline Bergwerf past in die Beckman-traditie. Niet op het punt van haar houding tegenover godsdienst, wel op vele andere. Ook haar werk lijdt aan die onnatuurlijke manier van informatie verstrekken, haar tweede boek sterker dan het eerste. Op de eerste bladzij van De erfdochter van Rennenberg (Den Hertog, Houten 2005) rijden hoofdpersoon Louise en gezelschapsdame Sophia in een koets langs een prediker en vangen zoveel op dat de koets wel met een slakkengang gereden moet hebben. Trouwens, versta je in zo'n op de keien ratelende koets wat buiten gezegd wordt? Na een bladzij zegt de verteller, die kennelijk ook doorheeft dat de lezer begint te fronsen bij zoveel onwaarschijnlijkheid: ‘Meer verstond Louise niet, omdat de koets inmiddels voorbij was gereden’.
Haar personages voeren geen gesprekken; een zin als ‘Alva's woede raast over de Nederlanden’ is een stukje geschiedenisboektekst. Gebeurtenissen zijn vooral kapstokken om informatie aan op te hangen. Louise komt in Antwerpen en hoort een verkondiger van het