Gert van de Wege
Archief Chr. Lit. 3 [slot]
- | Hij was het die de dronken steward van ons schip uit de gevarenzone van de voor blanken gevaarlijke Algierse Kashba naar het schip terugbracht.
Jan H. de Groot, ‘In memoriam Henk Mattheüs van Randwijk. Een persoonlijke getuigenis’,
Hervormd Nederland, 21 mei 1966. |
- | Ik kon mij ook niet verenigen met Rijnsdorp, die in zijn eerste periode met zijn Koningskinderen heel goed was. Hij was echter in feite een piëtist. Wat ik hem kwalijk genomen heb is, dat toen Schilder, tegen alle kerkrecht in, door de synode als predikant (emeritus) van Delfshaven werd afgezet, hij als ouderling daar ter plaatse het allemaal heeft geslikt.
Rudolf van Reest, in een interview met J. Kamphuis, De Reformatie, 2 april 1977. |
- | En als de dominee [...] zijn preek besloot met de in die tijd vaak geciteerde dichtregels van Da Costa: ‘Gij wetenschappen en gij kunsten, gij machten, krachten, gaven, gunsten... behoort den Goël toe, Wiens kennis eerlang heel 't aardrijk overdekt’, dan waren wij ernstige jongens, die dat in de praktijk wilden brengen.
Kees Rijnsdorp, ‘P.J. Risseeuw 65. Christenmens onder de mensen’, Trouw, 14 mei 1966. |
- | Wie voor de evangelisatie cabaret wil inschakelen heeft hier een aantal zeer bruikbare teksten.
Bernard Smilde, [Recensie van Fedde Schurer, De gitaer by it boek], Trouw, 1 april 1967. |
- | Zingend trok ds. Sluiter langs de landwegen van Eibergen en de gehuchten die bij zijn gemeente hoorden. En hij kwam daar zijn zingende parochianen tegen op het land en onder de koe.
Hans Werkman, ‘Willem Sluiter, de dichterdominee van Eibergen, stierf 300 jaar geleden’, Nederlands Dagblad, 27 december 1973. |
| |
- | Of gelooft hij niet meer in de almachtige, liefdevolle en barmhartige God in wie wij van kinds af zijn opgevoed en wiens Sinterklaas-gestalte omtuimelde tegen de werkelijkheden van verschrikking uit elk werelddeel, waarmede wij dagelijks in woord en beeld geconfronteerd worden?
Jan H. de Groot, ‘Op mijn woord’. Bij twee sonnetten van Gabriël Smit', Hervormd Nederland, 16 november 1968. |
- | Tussen 1920 en 1950 leerden duizenden scholieren van christelijke scholen gedichten van haar uit het hoofd. Jammer genoeg is die cultuur uitgestorven. Er bestaan tegenwoordig zelfs scholen, waar men geen gedicht meer behandelt. Maar vorige week, toen ik ergens een lezing hield, stond een mevrouw op en begon uit haar hoofd ‘De herdersfluit’ op te zeggen.
Hans Werkman, ‘Mijn ziel ligt als het vlakke water stil’ [Over de Verzamelde gedichten van Jacqueline van der Waals]’, Nederlands Dagblad, 13 augustus 1994. |
- | Wanneer wij aan Wapenaar denken, denken wij aan een vroom man. Dat klinkt in deze tijd van horizontalisme wat 19e eeuws. Maar Arie Wapenaar wist van Gods verborgen omgang, waarvan psalm 25 spreekt. Als hij de lijn naar boven niet voelde trekken, voelde hij zich arm.
P.J. Risseeuw, ‘Arie Wapenaar in memoriam’, ?, april 1967. |
- | Rotsen in de branding zijn niet altijd de ideale voedingsbodem voor het zaad van de poëzie.
S. Bakker, ‘De familieromans van H. Westerink’, De Reformatie, 10 november 1984. |
- | De zuiver artistieke verfijning reikt niet heel ver. Maar bij haar [...] is er dit merkwaardige, dat de cultuur des harten (Beets sprak van dialect des harten, vandaar de genitief) de literaire cultuur op hoger niveau heeft getild.
C. Rijnsdorp, ‘Wilma's Koningsmantel: de verfijning der genade’, De Rotterdammer, 4 juli 1967. |
- | Hij houdt van het Friese land en van de Friezen, hij voelt zich in Duurswoude als een vis in het water. [...] Urenlang zwerft Zijlstra door de streek op weg naar gemeenteleden. Het moet per fiets of te voet gebeuren, want een auto heeft hij nog niet.
J. van Doorne, ‘Jaap Zijlstra: dichten is als liefhebben’, Trouw, 24 februari 1968. |
|
|