| |
| |
| |
Mart van der Hiele
Nieuwe bijbels 2
De brieven aan de Tessalonicenzen
Gevraagd naar een favoriet bijbelboek om te bespreken - in de vertaling van Pieter Oussoren en de nieuwe van het Nederlands Bijbelgenootschap - zei ik zonder aarzelen: ‘Paulus’. Nu is Paulus geen boek (al wordt hij door sommige christenen wel als zodanig behandeld); dus koos ik na wat wikken en wegen zijn twee brieven aan medegelovigen in Tessalonica, voor zover bekend de oudste geschriften van zijn hand en wat mij betreft ook de meest intrigerende.
Omdat het een essay vanuit een literaire en geen historische of theologische invalshoek moest worden, beperk ik mij wat de aandacht voor de auteur en zijn overtuigingen betreft, tot het meest noodzakelijke. Vervolgens probeer ik aan de hand van een aantal kenmerkende passages de twee genoemde (en inmiddels veelgeroemde) vertalingen te typeren. Daarbij ontkom ik niet aan enige detailkritiek, die de lezer(es) mij hopelijk in dank afneemt. Een slotparagraaf in de vorm van een evaluatie smaakt wellicht naar meer - zo hebben we ook de herziene Leidse Vertaling al weer even in de winkel liggen.
Mijn standpunt, voor alle duidelijkheid, is dat van de betrokken buitenstaander, die sine ira et studio alles leest uit de eeuwen rond het begin van onze jaartelling wat hem de moeite waard lijkt, of het nu een Romein als Seneca betreft, een Griek als Plutarchus, of gehelleniseerde joden als Philo en Paulus.
| |
Paulus op de man af
Herleefd verleden, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Paulus en de antieke cultuurwereld - deze en andere titels van de onvolprezen Aalders en Sizoo, alle verschenen in de late jaren '40 en '50 van de vorige eeuw, aangevuld met vakliteratuur die voor het grootste gedeelte uit voetnoten bestaat én natuurlijk een grondige lezing van 's mans geschriften zelf, laten een apostel van vlees en bloed voor mijn geestesoog verrijzen die er ongeveer als volgt uitziet:
een dwarse, soms ronduit botte, maar meeslepende charismaticus, onafgebroken bezig met de opbouw van Het Rijk Gods, die onrustig slaapt en zelfs op het privaat de handen ten hemel heft; geen Karl Barth-achtige professor Paulus, maar een wat ruige figuur, een (ook letterlijk?) blinde fanaat, bij wie de gloed van de glorievol verschenen Heer blijvend op het netvlies gebrand stond; kortom, iemand om nagevolgd of juist met afschuw bejegend te worden - en volgelingen had hij
| |
| |
genoeg, tegenstanders misschien nog wel meer. Een man, ten slotte, die theatraal als martelaar moet zijn gestorven (en het mag een wonder heten dat hij niet veel eerder aan een beroerte is bezweken).
Hier raken we aan de tragiek van deze meest spraakmakende leerling van Jezus en feitelijke grondlegger van het christendom (door sommigen wel raak getypeerd als ‘jodendom voor heidenen’, al is dat niet de hele waarheid), een tragiek die direct samenhangt met de withete kern van zijn overtuiging: de parousie, die hij zo hartstochtelijk verwachtte, die in feite al begonnen was met de opstanding van de Meester Zelf en toch maar steeds niet wou aanbreken - de Dag van de Heer, waarop alle profetieën in feite gericht waren en die hij uiteindelijk niet mocht meemaken, de voleinding van alle dingen, wanneer God zou zijn ‘alles in alles’.
Dit maakt deze Paulus voor mij tot een interessant karakter, een echt mens, in zijn passies en teleurstellingen herkenbaar en, vooruit, een held ook, in zekere zin.
Want ga er maar aan staan: stad en land afreizen om bekeerlingen te maken terwijl je vak- en volksgenoten daar niet op zitten te wachten, om van de gehelleniseerde intelligentsia in Klein-Azië maar niet te spreken, achtervolgd door ziekte, concurrenten, twijfel en altijd begeleid door minder competente werkers en dan toch volhouden, daar is heel wat voor nodig.
Niet in de laatste plaats het voortdurend (laten) schrijven en versturen van brieven met nu eens gepeperde, dan weer zoetgevooisde inhoud, zodat je in zekere zin overal tegelijk kunt zijn en dat is wel nodig ook, want voor je het weet (en vooral ook: voor ze het zelf weten) gaan de kwetsbare jonggelovigen een kant op die wegvoert van het Koninkrijk dat komende is.
Het kost me weinig moeite om Paulus zo bezig te zien: nu eens moeizaam formulerend, gesticulerend, bezwerend haast, dan weer over zijn woorden struikelend, terwijl zijn secretaris (een geschikte broeder die toevallig in de buurt was) zijn uiterste best doet om met een half afgekloven rietpen een zo samenhangend mogelijke tekst op het papyrus te krijgen (mogelijk eerst een kladversie aan de hand van steekwoorden in een soort steno). Later leest hij de uitgewerkte versie voor, terwijl de apostel met gesloten ogen luistert, af en toe knikt of een opmerking maakt en ten slotte zijn fiat geeft, al dan niet met een hanenpoot ondertekenend.
Grote literatuur wordt het allemaal niet; dat kan hem trouwens ook weinig schelen. Als de boodschap maar overkomt. Of dat destijds ook gelukt is, valt moeilijk meer te achterhalen; ons kost het in elk geval (op een enkel lyrisch intermezzo als 1 Korintiërs 13 na) vaak de nodige hoofdbrekens om te begrijpen waar hij heen wil (ja, uiteraard richting het Rijk Gods, maar hoe dat precies in zijn werk gaat, daar hadden we graag nog wat meer tekst en uitleg bij gehad van de man die zelf zegt rechtstreeks His Master's Voice te horen, zie 1 Tessalonicenzen 4:15).
Eén ding is wel duidelijk: al schrijvend, al lezend, al gelovend komt het Ko- | |
| |
ninkrijk van God dichterbij, want het verschiet ligt ‘in the eye of the believer’; we houden het ons voor ogen en omdat het groter is dan onszelf en onze mogelijkheden, tilt het ons boven de tegenwoordige miserabele wereld uit en biedt het ons een hemelse blik op de toekomst. Zo ongeveer moet het gewerkt hebben voor Paulus en zijn gelovigen en zo gaat het vaak nog, denk ik.
| |
Oussoren of: de Naardense Bijbel
Hoog tijd nu voor een bespreking van de vertalingen van deze ‘bombrieven’. Om te beginnen de zogenaamde Naardense, genoemd naar de erin opgenomen gewelfschilderingen van de Grote of St. Vituskerk van deze stad. De Utrechtse predikant Pieter Oussoren heeft in zijn eentje gepresteerd waar het nbg een heel leger specialisten voor nodig had. Dat heet lef hebben en het resultaat ziet er in eerste instantie veelbelovend uit. Kloek als een kanselbijbel ligt de vertaling voor me en ook de lay-out nodigt uit tot hardop voorlezen, dus waarom niet? Probeer het zelf, de tekst klinkt als een klok, gedragen maar zeker niet melig.
Ik citeer uit de eerste brief, het tweede hoofdstuk, de verzen 5 tot en met 7:
‘Want nooit / zijn wij opgetreden / met vleiende praat, zoals ge weet / noch met een voorwendsel vol geldzucht,- / God is getuige! / noch hebben we eer bij mensen gezocht, / noch door u noch door anderen, / terwijl we gewicht in de schaal / kónden leggen / als apostelen van Christus; / maar wij zijn in uw midden / zacht opgetreden, / als een voedster / die haar kinderen koestert.’
Daarmee is, wat mij betreft, het meeste ook wel meteen gezegd; je hebt niet veel tijd nodig om te constateren dat we in Oussorens Pauluseditie te maken hebben met een hybride werkstuk, nodeloos archaïserend, ontsierd door ‘Nedergrieks’, hier en daar verschrikkelijk en een enkele keer zelfs letterlijk onzinnig. Oordeel zelf:
archaïserend: het vele gij en ge; indachtig (1:3), genegen en behaagd (1:9),... te verbeiden, welke... (1:10), waarlijk (2:13), welbehagen (3:1), geschied (3:4), aanschijn (3:10) en ga zo maar door. Wat hiervan de zin is, ontgaat mij geheel, of het moest zijn dat de vertaler daarmee de tekst van een vreemdsoortig aureool zou willen voorzien;
Nedergrieks (waarmee ik het gebruik van graecismen bedoel, die het Nederlandse idioom geweld aandoen - opnieuw: met welke bedoeling?): ‘zodat het niet nodig is dat wij iets uitspreken’ (1:8); onze toegang tot u’ (1:9 en 2:1); ‘niet in een hartstocht van verlangen’ (4:5); ‘haar die een kind in de buik heeft’ (5:3), enzovoort. Overigens valt het nog wel mee, zeker vergeleken met het abominabele ‘Nederhebreeuws’ waarmee Oussoren meent de boodschap van het Eerste (Oude) Testament een dienst te bewijzen;
verschrikkelijk: 4:3 en 4 - ‘...door u te onthouden van de ontucht, dat een ie- | |
| |
der van u zijn eigen ding weet te bezitten in heiligheid en eerbaarheid...’ Zoiets verzin je toch niet, het papier krulde er spontaan van om en de 4 gym-klas die ik het voorlas, kwam haast niet meer bij;
ronduit onzinnig: 2:17 - ‘Toen wij, broeders-en-zusters, voor tijdsgewricht in de tijd als verweesden zonder u waren, was u uit het oog maar niet uit het hart, en hebben wij ons des te overvloediger ingezet om uw aanschijn te zien; het verlangen was te groot.’
In hun (tamelijk pompeuze) voorwoord stellen Benno Barnard en Van Istendael onomwonden: ‘De voorlezer zal de gelovigen niet hoeven te overtuigen van Paulus (sic) woord. Ze zullen aan zijn lippen hangen omdat ritme, metrische patronen en betekenis elkaar voortdurend aanvullen en versterken (p. 11).’ Wel, dit mag misschien zo zijn voor 1 Korintiërs 13, voor 1 Tessalonicenzen (en voor de rest van het corpus paulinum, ben ik bang) gaat dit in ieder geval niet op; en dat komt bepaald niet door het feit, dat ik niet zo gelovig ben. Van (antieke) metrische patronen meen ik ook enig verstand te hebben en ik heb mijn best gedaan, maar erg vaak kom ik ze bij Paulus niet tegen. En wat het ritme betreft: neem in om het even welke taal een boodschappenbriefje of een liturgische tekst - het doet er niet toe - ter hand en zie: de ritmische patronen springen u in het oog (liever gezegd: klinken u in het oor).
Mijn slotconclusie is inmiddels al wel duidelijk: ik vind de Naardense bijbel een verbluffend staaltje huisvlijt, met veel liefde en respect vervaardigd, vormgegeven en gedrukt... Maar wat is nu eigenlijk de zin is van een dergelijke onderneming?
Wie zweert bij (consequente) archaïsering wendt zich toch tot de Statenvertaling en wie gesteld is op concordantie, raadpleegt de (onleesbare) Telos-vertaling van professor Ouweneel c.s. of de meerdelige Soester Studiebijbel. Maar wie geïnteresseerd is in echt levende taal, in al zijn eenvoud en ambiguïteit, onhelderheid én precisie (zoals Leo Vroman dat zo prachtig verwoordt in het gedicht ‘Voor wie dit leest’, dat als motto aan deze vertaling werd meegegeven, ik hoop door Oussoren zelf) - die laat deze bijbel, voorspel ik, verder gesloten.
| |
De Nieuwe Bijbelvertaling
Vanaf het begin heb ik de noodzaak van de nbv, een geldverslindend megaproject, in twijfel getrokken. Het is natuurlijk goed voor de public relations van de bijbelgenootschappen en dat hebben we gemerkt ook, maar een min of meer grondige herziening van de Vertaling '51 zou toch volstaan hebben? Bovendien is de laatste editie van de voortreffelijke Willibrordvertaling nog geen decennium oud.
Bij eerste lezing (ditmaal niet hardop) liet ik mijn aanvankelijke scepsis varen; de vertaling is soepel en kent vele heldere, goed lopende passages. Een paar voorbeelden: ‘U herinnert u, broeders en zusters, hoe we ons hebben ingezet en inge- | |
| |
spannen, hoe we dag en nacht hebben gewerkt om niemand van u tot last te zijn. Op die manier hebben we u het evangelie van God verkondigd.’ (1 Tessalonicenzen 2:9).
‘Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen.’ (4:16). ‘Verlies niet meteen uw verstand en raak niet in paniek wanneer een profetie, een uitspraak of een brief die door ons zou zijn geschreven, het voorstelt alsof de dag van de Heer op het punt staat aan te breken.’ (2 Tessalonicenzen 2:2). Een onbegrijpelijke frase als: ‘...vernietigen door de aanblik van zijn komst’ (2:8) doet hier niets aan af.
Toch levert een nauwkeurige vergelijking met de oertekst een minder rooskleurig beeld op. Het volgende lijstje van onnodige vrijheden en enkele missers, allemaal afkomstig uit de eerste brief en afgezet tegen de Vertaling '51 (nbg '51, hier nv) en de Willibrordvertaling (hier wv), mag hier volstaan:
Waarom in 2:4 (‘God die de mensen doorgrondt’) niet gewoon voor ‘het hart’ gekozen in plaats van: ‘mensen’ (nv: ‘die onze harten keurt’, wv: ‘die ons hart toetst’), conform het Grieks?
In 2:18 staat: ‘We stonden dan ook op het punt naar u toe te komen, ik, Paulus, zelfs tot twee maal toe’ (Zo ongeveer ook de wv; de nv laat ‘wij’ alleen op Paulus slaan, wat mogelijk is). De nbv maakt er nu van: ‘We stonden dan ook meer dan eens op het punt naar u toe te komen - ik, Paulus, niet in de laatste plaats’ enz. Dit begrijp ik niet: het ‘tot twee maal toe/meer dan eens’ slaat toch alleen op Paulus, niet op zijn companen (Silvanus en Timoteüs)? Kennelijk hadden die het al eerder opgegeven.
In 4:1 en 4:18 zijn een bij- respectievelijk een voegwoord weggemoffeld die, vind ik, in de context best verhelderend zijn, achtereenvolgens Loipon (wv: ‘en wat de rest betreft’, nv: ‘voorts dan’) en hooste (zowel nv als wv: ‘dus’).
5:11 geeft: ‘Wees elkaar tot voorbeeld’. Dit staat er niet; er staat: ‘bouwt elkander op’ (nv) of ‘Blijf daarom... elkaar steunen’ (wv).
5:13: ‘U moet hun (de leiders in de gemeenschap, MvdH) veel liefde en respect betonen.’ Klinkt mooi, maar de exacte (en goed Nederlands klinkende) vertaling luidt: ‘U moet hen buitengewoon liefdevol tegemoet treden’. Buitengewoon is meer dan veel, lijkt mij, en dat ‘respect’ - wat zou dat zijn in het Grieks?
Tot slot: in 5:20 ‘en veracht de profetieën niet die hij (de Geest uit vers 19, MvdH) u ingeeft’ is ‘die hij u ingeeft’ een toevoeging. Ik snap wel dat de vertalers duidelijk willen maken dat het niet om de op schrift gestelde profetieën van het zogenaamde Oude Testament gaat (voor dit misverstand ligt de nv eventueel open), maar dat wordt ook prima ondervangen door bijvoorbeeld: ‘kleineer de profetische gaven niet’, wat de wv heeft.
| |
| |
Kortom: de nbv heeft veel moois te bieden en vooruit dan, na dit lijstje met minpunten nog twee geslaagde passages om de balans wat in evenwicht te brengen, namelijk 1:5 (nv: ‘...in kracht en in de heilige Geest en in grote volheid’), een typisch Griekse hendiadys (of eigenlijk een hendiatreis, als die term bestond) die als volgt wordt opgelost: ‘door de overweldigende kracht van de heilige Geest’) en 5:22 (‘en vermijd elk kwaad, in welke vorm het zich ook voordoet’), beslist fraaier dan ‘Onthoudt u van alle soort van kwaad’ (nv) en ‘Houd u ver van alle soort kwaad’ (wv).
Maar gooi uw oude nv en wv zeker nog niet weg, ze blijven goede diensten bewijzen en als ik een antwoord moet geven op de vraag: ‘wie van de drie zou je meenemen naar een onbewoond eiland?’ zeg ik zonder aarzelen: de Willibrord.
Door zich bij dit project aan te sluiten heeft de Katholieke Bijbelstichting zichzelf met deze vertaling jammerlijk uit de markt geprezen maar ja, uit naam van de oecumene (of was het de secularisatie?) zal men het gevoel gehad hebben geen andere keuze te kunnen maken. Toch zonde!
| |
De toekomst van de Heer
Als docent maak ik dagelijks mee hoezeer de culturele ontwikkeling van onze jongeren te lijden heeft onder fast food-ketens, Idols en andere wanen van de dag. Bij: ‘Ken uw klassieken’ komen velen niet verder dan Alexander de Grote (van de film) en hoe heette hij ook al weer, o ja, The Gladiator (idem); wacht 's even, Jesus the Christ (...juist) ken ik ook, echt vet, en gesponsord door Heinz tomatenketchup.
Deze generatie nu zouden wij gaarne in aanraking willen brengen met de echte klassiekers van onze westerse beschaving, zoals daar zijn: Homerus, de Griekse tragici, Vergilius, Dante en natuurlijk de Bijbel, niet voor niets het meest vertaalde boek ter wereld.
Je zult er dan maar een paar tussen hebben lopen die op een of andere manier echt geïnteresseerd zijn geraakt en willen weten hoe dat nou zat, met die evangeliën en zo en vooruit, Paulus ook, dan staan hun toch wel even twee (of eigenlijk: drie en met die Leidse erbij zelfs vier) nieuwe, aantrekkelijk vormgegeven, zij het niet in alle gevallen goed leesbare vertalingen ter beschikking, met veel toewijding vervaardigd.
En zolang Paulus gelezen wordt, heeft zijn Heer nog wel een toekomst, dunkt me.
Mart van der Hiele (1964) is docent klassieke talen aan het St. Bonifatiuscollege in Utrecht.
Hij studeerde klassieke talen en theologie.
|
|