Aantekeningen
In de rubriek Scopus brengt Johan Reijmerink drie gedichten samen onder het gezichtspunt van één thema.
eddy van vliet (1942-2002) is een van Vlaanderens belangrijkste hedendaagse dichters. Hij was advocaat van professie, maar de poëzie heeft hem naar eigen zeggen geholpen om voor zichzelf een evenwicht te creëren in het leven. Vlak voor zijn dood verscheen de verzamelbundel Gigantische dagen (2002) waarin hij eigenlijk een poëtische autobiografie heeft samengesteld. Zijn oeuvre omvat dertien bundels (1964-2002).
Toen Eddy van Vliet veertien jaar was, verdween zijn vader uit zijn leven; in veel van zijn poëzie figureert de vader; ten slotte schreef hij het lange gedicht Vader (2001). Foto's, films, innerlijke beelden bevolken zijn poëtische herinnering. Speak, Memory van Vladimir Nabokov was een van zijn lievelingsboeken, een boek vol pijnlijke herinnering aan een verloren geluk. Er is de stille hoop met poëzie de herinnering gaande te houden. Hij weet echter dat als er geen mensen meer zijn die zich jou herinneren, het gedaan is met je onsterfelijkheid, en waarschijnlijk ook met je poëzie.
‘Geboorte’ heeft vermoedelijk betrekking op Van Vliets eerste dochter Catherine (1970). Inmiddels is de dochter ook als juriste afgestudeerd. Het gedicht bergt alle themata van Eddy van Vliet in zich: nieuw begin, (on)sterfelijkheid, poëzie, en dood, met altijd weer die foto's als instrumenten van de herinnering.
ed. hoornik (1910-1970). ‘Poëzie houdt mij gevangen, zoals zij dat gisteren deed en morgen zal doen, om het even of ze experimenteel of traditioneel is, of, en natuurlijk gaat het daarheen, een synthese van die twee. Waarom? Laat ik het met een woord zeggen. Ik weet niet of er een overkant is. Ik weet bijna zeker van niet, maar soms laat poëzie er flitsen van zien.’ Het gedicht ‘Mijn dochter en ik’ gaat over Hoorniks dochter Eva, de latere echtgenote van J. Bernlef, en kan een voorbeeld heten van gezond realisme gecombineerd met een sterke empathie. Onbereikbaarheid gaat samen met een diep verlangen naar verwantschap. De overkant flitst even voorbij.
Hoornik debuteerde met het lyrisch-epische gedicht Mattheus (1938). In die tijd was hij redacteur van het tijdschrift Criterium, verzamelplaats voor de zgn. romantisch-realistische poëzie, gekenmerkt door haar anekdotische karakter. Heel bekend uit die beginperiode is zijn gedicht ‘Te Middelharnis is een kind verdronken’. Hoornik had een rooms-katholieke achtergrond en zijn vroege werk heeft soms een socialistische kleur. Na de oorlog wist hij redacteur te worden van De gids en ontwikkelde hij zich tot een voorman in het literaire wereldje. Als dichter oogstte hij bewondering met het episch-symbolische gedicht De Vis (1962).
In de Tweede Wereldoorlog werd Hoornik gedeporteerd naar het beruchte kamp Dachau. Nadien leefde hij, zoals hij het zelf uitdrukte, uit gemis, zich schuldig voelend dat hij nog leefde. Fens noemt Hoornik in een essay ‘de dichter van de tweevoudigheid’: Amsterdam en Dachau, met poëzie van voor en na de oorlog een dubbelganger van zichzelf.