Liter. Jaargang 8
(2005)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
George Harinck
| |
[pagina 59]
| |
protestanten onder hen voegden er aan toe: en uw God is mijn God. De geografische scheiding en verschillen tussen Nederland en Zuid-Afrika deden zo weinig ter zake, dat de maker van het tegeltableau dat geelbruine veld kleurde met het groenste groen van Hollands weilanden, zo fris groen als het gras op de schilderijen van Jacob Maris - en zo groen als nog geen Boer op het rietgrijze en aardebruine Zuid-Afrikaanse veld het ooit van zijn leven had gezien. Als de verre neven naar het tegeltableau keken, zagen ze geen veld, maar keken ze rechtstreeks het paradijs in: Zuid-Afrika voor de zondeval.
De apostel Paulus weet in zijn eerste brief aan de gemeente te Corinthe over de liefde veel te zeggen, maar hij meldt niet dat ze afstanden teniet doet. Haat schept afstand en meet die uit. Haat gaat alle leugenpaden af tot in het derde en vierde geslacht en daar voorbij, tot aan de buitenste duisternis. Maar liefde slaat een brug over elke kloof, telt geen kilometers en komt er ook zonder wegenkaart. Ze gaat duizendmaal om de aarde, zegt Ida Gerhardt. Liefde haalt haar object naar zich toe, haat wil contact uitsluiten. Nederland hield van Zuid-Afrika en dus werd het ver weg gelegen land aan de borst gedrukt. Zuid-Afrika was een eigen provincie, ergens ten zuiden van de grote rivieren; hoezo afgelegen? L. Penning (1854-1927) schreef in ons polderland beroemde jongensboeken over de Boerenoorlog - De held van Spionkop, De leeuw van Modderspruit -, maar heeft een lezer ooit bedacht dat hij nooit een stap in Zuid-Afrika had gezet? De jonge W.F. de Gaay Fortman richtte in 1923 - meer dan twintig jaar na de Boerenoorlog - de Dordtsche Zuid-Afrikaansche Vereeniging op. Terwijl Hitler in München zijn putsch pleegde, was Engeland in Dordrecht nog steeds de grote vijand - de geografie van de liefde kijkt op geen klok en kent geen zuiderbreedte of westerlengte. Zuid-Afrika was overal waar Nederland was, want de Nederlandse liefde was onvoorwaardelijk. Was je in Amsterdam, dan lag Transvaal trans-Amstel, in de Watergraafsmeer, en in Rotterdam lag Transvaal trans-Maas, bij Katendrecht. Je reed op het Afrikaanderplein zo de Karoo op. Nederland was groot, oneindig veel groter dan de landsgrenzen suggereren. Er is later vaak badinerend gesproken over de Boerenliefde van de Nederlanders. Was het niet veel meer een flirt, heftig en kort? En wat verbeeldde een kleine natie als Nederland zich wel, de Boeren tot een verwant volk te rekenen en als klein land overal voor de Boeren in het krijt te kunnen treden, wat Abraham Kuyper betreft tot aan Whitehall en het Witte Huis toe? Zelf heb ik het niet zo op zo'n redenering. Verbeeldt Nederland zich eindelijk wat, komen de historici dat arme land de maat nemen: hier te kort, daar te lang. Weten historici dan niet dat liefde mateloos is? Groot of klein, ver of dichtbij, gisteren of morgen, es ist ihr alles egal. Als ik in een van Nederlands steden door een Paul Kruger- of Christiaan de | |
[pagina 60]
| |
Wetstraat loop, of een Transvaalbuurt passeer, dan betrap ik Nederland op een moment dat net zo majesteitelijk is als het visioen in Willam Blake's gedicht ‘Jerusalem’, waarin hij Engelands heuvelland zag transformeren tot de landstreek van Judea: [...] was the holy lamb of God
On England's pleasant pastures seen?
And did the Countenance Divine
Shine forth upon our clouded hills?
And was Jerusalem builded here
Among these dark Satanic Mills?
[...]
I will not cease from Mental Fight,
Nor shall my Sword sleep in my hand,
Till we have built Jerusalem
In England's green and pleasant land.
Blake is hier groots, want hij toont onbeschaamd zijn liefde en verlangen. Hij stelt het object van zijn liefde present, zoals ook Felix Timmermans deed toen hij Jezus in Vlaanderen situeerde. Dat directe raakt bij mij een diepe snaar, die ook beroerd wordt bij een bijbeltekst als: ‘Kies dan heden wie gij dienen zult...’ of bij K. Schilders beleving van het absolute in het concrete. De verbeelding die alles concentreert in het hier en nu. Blake, Timmermans en Schilder zijn daardoor echter ook kwetsbaar. Zo staat het eveneens met Nederland en de grootse liefde voor de Boeren over zee en uur heen. Wie liefde toont is op zijn mooist en tegelijk kwetsbaar, vooral als die liefde groene weiden ziet waar volgens de geografie van de feiten een dor veld is dat dorst naar water. Maar de verbeelding was omstreeks 1900 in Nederland aan de macht en zonder dat vermogen kan geen land of volk bestaan.
Ook liefde laat zich analyseren. Als Nederland toen bij Freud op de divan had gelegen, zou deze zonder veel moeite de obsessie met het woord ‘groot’ hebben bloot gelegd. De geschiedenis van Nederland in de negentiende eeuw wordt bepaald door een sterke preoccupatie met de kleine omvang van de natie. Aan het begin van die eeuw was Nederland ingelijfd door Frankrijk en was er van de eenmaal roemruchte autonome Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden niets meer over. Na | |
[pagina 61]
| |
de val van Napoleon werd haar zelfstandigheid echter hersteld door het congres van Wenen en haar grondgebied zelfs sterk uitgebreid door de toevoeging van de voormalige Zuidelijke Nederlanden. Nederland kon opnieuw beginnen. Maar deze verheffing van het koninkrijk der Nederlanden tot middelgrote Europese natie betekende slechts een korte vreugd: de Belgische opstand van 1830 leidde tot de afscheiding van het zuidelijk deel van de natie in 1839. Nederland was alsnog een klein land geworden, een Europese dwerg. Iets voor het circus misschien? Deze inkrimping viel des te moeilijker te verteren, toen Duitsland zich omstreeks 1870 onder leiding van Bismarck verenigde tot een grote Europese natie en het ongewis was of Nederland op een achternamiddag niet opnieuw ingelijfd zou worden, ditmaal door het oosterbuurland. Bovendien begonnen de grote Europese landen werk te maken van hun koloniaal bezit als onderdeel van hun politieke en economische machtsverbreiding. Nederland bevond zich als koloniale mogendheid niet in de achterhoede van Europa, maar een probleem was wel, dat het er slecht in slaagde het grote gebied in Nederlands Oost-Indië onder controle te brengen. De kolonie was het waterhoofd van de natie. Alleen de kaart van de lange Indische archipel paste al nauwelijks tussen Hoek van Holland en Lobith. In de jaren zeventig werd de vraag urgent waarop Nederland kon bogen temidden van de omringende grootmachten Duitsland, Frankrijk en Engeland - over het vermaledijde België werd gezwegen -, behalve op een mooie toekomst achter zich? Er is niets nieuws onder de zon: ook toen waren er ruwweg drie opties: Nederland kon berusten in de tamelijk roemloze positie in de achterhoede van om de wereldheerschappij strijdende Europese naties en slechts zelfstandigheid koesteren, Nederland kon ook dat laatste nog nalaten en zichzelf opheffen door aansluiting te zoeken bij Duitsland, of Nederland kon de vlucht vooruit wagen. De Nederlandse natie was weliswaar niet in staat haar machtsgebied uit te breiden, maar ze kon dan toch haar moreel gezag temidden van de Europese naties vergroten.
Maar er wàs vergeleken bij vandaag wel iets nieuws. De vandaag in de mijmeringen van de ontheemden afwezige mogelijkheid van een vlucht naar voren werd vanaf het begin van zijn nationale optreden rond 1870 het thema van de hervormde predikant Abraham Kuyper. Hij bepleitte een nationale herleving, waarbij de godsdienst der vaderen en de vaderlandsliefde elkaar wederkerig zouden versterken in een streven naar nationale grootheid en kerkelijke vrijheid. In een van zijn eerste publieke redevoeringen, gehouden op 22 april 1869 te Amsterdam, verwoordde hij zijn ideaal aldus: | |
[pagina 62]
| |
Ja Hollander! laat ons dat maar zijn in elken kring en elke levensuiting, - en al beheerscht dan onze vlag de zeeën niet meer, dan zullen we toch dien rechtmatigen invloed herwinnen, waardoor we het erfpand, óns volk toebetrouwd, tot een zegen voor heel de menschheid worden doen. [...] O! gave God, dat zoo de wil van ons volk was, maar dan een wil in Zijn wil gesteund. Immers geldt reeds voor elk volk de diepe waarheid, dat het zich zelf uit de rei der natiën schrapt, door zijn vroomheid in te boeten, hoeveel te meer dan niet voor het volksbestaan van Nederland, dat aan een godsdienstige beweging zijn oorsprong dankt.Ga naar eind1. Het ‘erfpand’, dat aan het land was toevertrouwd, vatte Kuyper samen in het devies van de pluriformiteit: een eigen vorm voor het eigen leven. Ook een kleine natie kon een grote boodschap hebben voor de wereld. Deze boodschap luidde in de internationale toestand van omstreeks 1870, dat Nederland zich niet moest laten overheersen door de grotere Europese naties, politiek niet en cultureel evenmin. Elke cultuur en elke kring moest zich kunnen ontwikkelen naar eigen aard. Zuid-Afrika moest alleen nog in Kuypers blikveld komen, maar toen dat eenmaal het geval was, werd het een object van zijn zelfvergrotende liefde. ‘Schrijver dezes’, schreef Kuyper in 1899 in een terugblik, heeft zich daarom beijverd, allerwegen het besef te verlevendigen, dat er door heel den Nederlandschen stam in Holland, in België, in Transvaal, en aan de Kaap, een opleving te constateeren viel, een besef dat er een weêropstaan was uit onzen winterslaap, en bovenal een besef, dat men de beteekenis van den Nederlandschen stam vooral niet naar Nederlands kleinheid mag afmeten, maar wel te verstaan heeft, dat deze stam over tal van landen verspreid, en nu reeds de tien millioen naderend, nog een ernstige en hooge roeping voor de toekomst heeft. Toen Engeland in 1877 de Zuid-Afrikaansche Republiek annexeerde, reageerde Nederland terughoudend, al werd in kleinere kring wel geprotesteerd tegen deze schending van het volkenrecht. Gelet op Nederlands kwetsbare positie onthielden | |
[pagina 63]
| |
regering en parlement zich echter van het indienen van een klacht bij de Engelse regering. Kuyper achtte dit laf en ook kortzichtig, want andere staten zouden zich deze houding herinneren, wanneer Nederland ditzelfde lot zou treffen.Ga naar eind3. Transvaal omvatte een grondgebied dat zo'n tienmaal groter was dan Nederland, maar er woonden destijds naar Kuypers schatting dertigduizend Boeren. Samen met de tienduizend andere Europeanen was dat wat de blanke bevolking betreft - over de zwarten werd niet gesproken - nog niet de helft van het toenmalige inwonertal van Den Haag, één van Nederlands grootste steden.Ga naar eind4. Anders dan veel Nederlanders weet Kuyper de aanleiding voor de Engelse annexatie - de bestuurlijke zwakte van de Republiek - niet aan de Boeren en hun verzet tegen politieke hervormingen. Hij meende dat de bestuurlijke crisis veeleer te wijten was aan de liberale politiek van president Th.F. Burgers. Deze voormalige Utrechtse theologiestudent had in 1875, toen hij door Nederland toerde om sponsors te werven voor de opbouw van Transvaal, het vaderland een romantisch visioen voorgespiegeld van een ‘Groot-Holland onder het Zuiderkruis’.Ga naar eind5. In liberale kringen vond hij bijval, maar Kuyper wantrouwde hem. Burgers belichaamde voor hem de geest die hij bestreed: hij was een leerling van de modernistische Utrechtse filosoof C.W. Opzoomer en door de Kaapse synode als vrijzinnig predikant afgezet. Kuyper zelf was inmiddels tot omlijnder politieke en godsdienstige overtuigingen gekomen. Kerkelijk noemde hij zich gereformeerd en in nationale zin was hij een calvinist. Daarbij ging het deze calvinist allereerst om de rechten en vrijheden van het volk, daarna pas om de keuze voor een republikeinse, dan wel monarchale staatsvorm.Ga naar eind6. Calvinisme en Oranje zaten wat Kuyper betreft niet aan elkaar vast. De Oranjes dachten er van hun kant bezien al net zo over; in hun geval was dat een misrekening. Maar de eenzame calvinistische republikein kan bij Kuyper moed putten. Overeenkomstig Kuypers zienswijze was zijn nationalisme niet gestoeld op de eigenheid van het volk en de eenheid en de macht van de staat, maar op de levensbeschouwing van het volk. Het ging hem daarbij niet om de natiestaat op zich of om uitbreiding van het rijksgebied als zodanig. Zijn nationalisme was cultureel en religieus van aard.Ga naar eind7. Hij had een afkeer van agressief en ideologisch getint nationalisme, zoals dat onder meer in Pruisen gehuldigd werd. Zijn cultureel imperialisme was gericht op de verbreiding van de waarden van het calvinisme. In dit verband speelde het begrip volk een grotere rol in zijn denken dan het begrip natie. Een volk kenmerkte zich volgens hem door een gedeelde geschiedenis, gedeelde gewoonten en een gezamenlijke ontwikkeling en was door God samengebracht. Elk volk kende een eigen roeping en de hoger ontwikkelde volken verdrongen in de geschiedenis steeds de lager ontwikkelde. Deze woeling verleende het volkerenleven dynamiek. De calvinistische volken stonden volgens Kuyper in de moderne | |
[pagina 64]
| |
tijd aan de spits en het was de taak van die volken hun levensbeschouwing te verbreiden. Nationaal betekende dit dat de calvinisten de ruggengraat van het Nederlandse volk vormden. Door het calvinisme te bevorderen werd dus een nationaal belang gediend. Maar het betekende ook dat Nederland zijn betekenis voor het internationale leven en als leidende natie zou kunnen verliezen, wanneer het de geestelijke erfenis van het calvinisme verwaarloosde of verwierp.
Zuid-Afrika was geen deel van het koninkrijk der Nederlanden en kwam daarom in Kuypers politieke blauwdruk ‘Ons program’ uit 1879 niet voor. Maar Zuid-Afrika en ook Nederlands-Indië waren voor Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw wat voor de Verenigde Staten de frontier was: een gebied dat uitdaagde tot dromen over beschaving en materiële en geestelijke verheffing.Ga naar eind8. En het thema van die droom kennen we: groot Nederland! Op Indië en Zuid-Afrika projecteerden Nederlands maatschappelijke denkers met rijke verbeeldingskracht hun idealen. Omdat vrijwel alle Boeren de gereformeerde religie waren toegedaan en ze bovendien deels afstamden van het Nederlandse volk en nog min of meer dezelfde taal spraken, voelde Kuyper zich vooral sterk tot deze kring aangetrokken. De dubbele verwantschap van taal en geloof maakte de ‘Hollandsche Boeren’ tot bondgenoten in zijn streven Nederland in nationale en religieuze zin te verheffen. Kuyper herkende in hen de ‘eigenaardige karaktertrekken van het calvinisme’, zo schreef hij in De Standaard van 2 juni 1877.
In december 1880 stonden de Transvalers op tegen de Engelse overheersing en op 27 februari 1881 versloegen ze in de slag bij Majuba een Britse eenheid. Dit was een psychologische slag voor Engeland. Dit onverwachte succes van de in Nederland tot dan toe slechts door een minderheid gewaardeerde Boeren, had onder ons volk een ongekende reactie tot gevolg: de grootheidsbehoefte had eindelijk een object gevonden. Een golf van sympathie voor de Boeren overstroomde Nederland. De Boeren werden als Nederlands verre neven in de armen gesloten. Deze omhelzing had weinig tot niets te maken met Kuypers calvinisme, maar alles met het nationale gevoel: Toen daar nu opeens de mare tot ons kwam van een jong, nieuw Nederland, dat op Afrika's Zuiderkust het hoofd had opgebogen; het gerucht van een volk met de oude taal; van ons eigen bloed; en dat met nieuwe kracht bezield en door jeugdig vuur aangegrepen, de wereld door zijn exploiten verbaasde, toen ja hebben we in u ons eigen voorgeslacht begroet, toen wierdt ge ons een stuk onzer eigen historie.Ga naar eind9. | |
[pagina 65]
| |
Eén kleine slag bij Majuba was voldoende om een breed levend verlangen naar nationale bloei tot openbaring te brengen. Transvaals onafhankelijkheid sterkte niet alleen Nederlands nationale zelfbewustzijn, maar opende bovendien het perspectief op expansie. Liefde kan ook heel goed draven namelijk. Ook Nederland leek zijn part te krijgen in de deling van Afrika! Hier lonkte een nog onontgonnen markt, toename van de export lag in het vooruitzicht, investeringsmogelijkheden en emigratiemogelijkheden lagen in het verschiet. G.J. Schutte vatte de Transvaalse droom omstreeks 1881 als volgt samen: ‘eerherstel van Nederlands aanzien en zelfvertrouwen, inspiratie voor de handhaving en ontplooiing van de Nederlandse cultuur, en door dat alles: bevestiging van Nederlands zelfstandig volksbestaan.’Ga naar eind10. Kuyper werd meegesleept door dit enthousiasme. Voor het eerst was hier sprake van een nationale volksbeweging; nationaal in de zin dat het ook het volk achter de kiezers beroerde. Dit aspect was voor Kuyper van groot belang, nu hij bezig was het gereformeerde deel van dat volk te organiseren in de Antirevolutionaire Partij, die in 1879 werd opgericht. Bij de onzekere positie van Nederland in Europa en met binnenslands de toenemende spanning in de politiek en in de kerk rondom Kuypers calvinistische beweging werden de Zuid-Afrikanen voor hem een anker van de hoop op een ‘jong, nieuw Nederland’. Temidden van dit nationale koor van Boerenvrienden was Kuyper slechts één stem en dat hij naast het nationalistische ook nog een religieus register opentrok viel in de euforie nauwelijks op. De Standaard was gewoon een van de vele warme verdedigers van de Boeren, met alleen een eigen accent: ‘Hollanders, dus van ons bloed; christenen, dus vleesch van ons vleesch en been van onze beenderen’.Ga naar eind11. De strijd van Transvaal tegen Engeland bezag Kuyper in een weids perspectief parallel aan de Nederlandse opstand tegen Spanje. En de positie van het kleine Transvaal spiegelde hij aan die van het in zijn onafhankelijkheid bedreigde Nederland. Kleine vrienden herkenden elkaar en dienden elkaars belangen niet alleen, maar lieten die in hun liefde ook geheel met elkaar samenvallen. Mocht Duitsland na Spanje en Frankrijk nu Nederland overweldigen, zei hij in 1884 tot een Nederland bezoekende deputatie van Boeren uit Zuid-Afrika, ‘dan zou er hier altoos nog een kern [...] gevonden worden, die liever dan onder Duitsche overheersching den nek te krommen, de zee overstak en uitweek naar Transvaal’.Ga naar eind12. De liefde bloeide. Nederland was Transvaal en Transvaal was Nederland. Ook als zijn streven in Nederland onmogelijk zou worden gemaakt, zo zei hij tot de deputatie, dan was daar altijd nog dat stuk grond aan Afrika's zuidkust: Immers waar men ons hier dan niet meer als vrije mannen duldde, kondt gij ons een toevluchtsoord en een plaats der ruste bieden. Maakt men het hier ons christenvolk ondraaglijk, dan gaat de kern van dat christenvolk de zee over naar Transvaal.Ga naar eind13. | |
[pagina 66]
| |
Deze uitspraak stond niet op zichzelf. Kuyper voelde aanvankelijk weinig voor emigratie, omdat het de nationale kracht van Nederland zou kunnen schaden. Hij sloeg met zorg gade hoe vanaf begin jaren tachtig grote stromen Nederlanders - waaronder ook vele gereformeerden - emigreerden naar de Verenigde Staten. In Amerika achtte hij de kans op handhaving van het Nederlandse karakter gering. Maar dat lag anders in Zuid-Afrika. Een emigratie naar dat gebied hoefde niet ten koste van de nationale kracht te gaan. In ‘Ons program’ had hij de mogelijkheid van kolonisatie van Nederlands-Oost-Indië besproken. Hij wees die toen af, omdat Nederland daarvoor onvoldoende mensen ter beschikking had en ‘in het volk dat er over is, zit pit noch geest’.Ga naar eind14. Maar Zuid-Afrika met zijn gereformeerde Boerenrepublieken zou kunnen worden ontwikkeld tot een soort kolonie, ‘een jongere maatschappij, die ons Hollandsch leven in geheel eigenaardigen vorm op Afrika's bodem zou voortzetten’.Ga naar eind15. Een jonger Nederland, groter dan het was, omdat het zijn liefde kon verwerkelijken. Zowel imperialistische sentimentenGa naar eind16. met betrekking tot de verdeling van Afrika als gevoelens van onzekerheid over de toekomst van de gereformeerde beweging speelden in deze overwegingen bij Kuyper een rol. Eerst toen de calvinistische beweging zich doorzette en Kuyper in het kerkelijke en politieke vaste grond onder de voet kreeg, nam deze onzekerheid af. Hij trok niet naar Zuid-Afrika, maar trok met Zuid-Afrika Nederland in, met als doel, hoe dan ook, Nederland groot te maken.
Nederland worstelt vandaag met een oud probleem: het denkt en plant niet groot, omdat het niet groot liefheeft. In dit opzicht was Kuyper on-Nederlands. Ook hij zag Nederland verschrompelen. De autochtonen voelden zich vreemdelingen. Men heeft ‘het leven voor den calvinist hier te lande bijna ondragelijk gemaakt [...] zoolang men in calvinistische kringen geen uitweg zag, was het natuurlijk, dat men tenslotte liever van land verwisselde, dan aan zulk een voortdurende kwelling [...] te zijn blootgesteld’, schreef hij in 1899 in een terugblik.Ga naar eind17. Zijn verworteling in dit land van rivieren en weiden won het echter van de neiging de zee over te steken. Niet dat de verbeelding tekort schoot. Maar de samentrekking van zijn liefde op het hier en nu vond ten slotte plaats omstreeks de Dam in de hoofdstad en het Haagse Binnenhof. Kuyper en zijn passie zijn geschiedenis, werpen mijn gesprekspartners mij echter tegen, en daarmee lijkt de verwijzing naar de mogelijkheid van een hoopvolle toekomst voor Nederland de grond in geboord. Maar zei Goethe niet in zijn Maximen und Reflexionen: ‘Das beste, was wir von der Geschichte haben, ist der Enthusiasmus, den sie erregt’? | |
[pagina 67]
| |
George Harinck (1958) is directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en hoogleraar in de geschiedenis aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) te Kampen. |
|