| |
| |
| |
Koos Geerds
Seizoen
[1] December
jij reeg de letters bij het ochtendraam
het licht was vol verwachting neergedaald
woord na woord werd moeizaam achterhaald
jouw kleine wereld groeide naam voor naam
jaloerse dood de bloemen in jouw schoot
wanneer jij smelt dan woelen zij zich bloot
wanneer zij bloeien zul jij moeten stromen
zo vaak jij langskomt breng ik jou te binnen
het vroege licht dat door het venster viel
om mij met veel geduld te leren spellen
iene miene mutte ga maar tellen
of mettertijd een letter werd verspeeld
en het seizoen zijn zin ontschoten is
wie van ons beiden zich vergist mag hangen
| |
| |
| |
[2] Januari
er was een stem die zei jongen sta op
er was een licht dat jou naar moeder leidde
er was een hand die brood bereidde
er was een mens die alles goed deed zijn
't verbaasde kind wil maar niet dood in mij
mijn vader leest een psalm en voor de soep
heeft hij een haan de kop eraf gehakt
nu danken wij voor milde overvloed
een foto van hem als het hoofd der school
gezeten tussen mannenbroeders stram
bestuursleden zwart wit op rechte stoelen
een fractie van een knipoog was genoeg
de eeuwigheid is in elk punt des tijds
zo ben je er geweest zo ben je er
| |
| |
| |
[3] Februari
heeft ook deze dagen die het onverwacht einde
afweer doen lijken want de natuur gaat vreemd
van leer met het weer van je hup en stil
daar stokken de knoppen van ademnood
zoals de rivier na etmalen aanwas
als het nachtijs de uiterwaarden doet krimpen
en watervogels verstijfd staan te denken
snap jij het snap ik het volgen er meer
uitzwaaien kan een vrolijke bezigheid zijn
als jij de kilte verjaagt gaan we zwelgen
ik betaal het gelag in de vreugde van holland
verlaat je plek verlaat je dode huis
ik speelde en jij hebt een klaaglied gezongen
ik treurde en jij hebt een dansje gemaakt
| |
| |
| |
[4] Maart
zoals dat licht bezig is zijn kwaliteit te begrijpen
weet ik een gloeipeertje ergens in een kelder
aan een draadje dat nooit dienst heeft geweigerd
ontroerd overziet de eigenaar zijn wijnvoorraad
hij blaast het stof van een etiket om te lezen
maar hij weet al van maaksel en overdaad
vorm en gewicht van het glas in zijn hand
de vertrouwde capriolen van smaakpapillen
vanochtend ontving hij een ansicht met groeten
van vrienden uit de ardeche de zon rijst het fust
is onrustig de beek bruist langs het huis
't is de natuur die van een oud zeer geneest
zoals de schilder vermeer ooit in dit licht
zijn roeping zag - een meid die melk uitgiet
| |
| |
| |
[5] April
ah jane avril in je toilet van lautrec
zo kuis onkuis was nooit meer een meid
je hebt je rokken van de planken getrokken
om begerige ogen wanhopig te weiden
dat zal je leren van dieredomdere
dat zal je leren van dieredomdoes
nooit kom je verder dan mij te ontberen
vive la gloire van een glimp in mijn bloes
en hier wil de natuur niet meer naakt zijn
maakt zij zich op om te zijn overtrokken
met een waas om te rillen zo schoon
en verleidt zij de vromen de wereld
door de wol geverfd weet jouw blik dit verlept
als een bloem zo loos uit een schilderdoos
| |
| |
| |
[6] Mei
maar de rivier is nooit betrapt op een leugen
maar de rivier draagt het licht zo nabij
maar de rivier stroomt bij nacht en bij ontij
geen rivier geen doorwaadbare plaats geen rivier
you can't push the river the river
men stapt niet tweemaal in dezelfde rivier
you can lead a horse to the source
en in de hemel drinken ze geen bier
alle rivieren stromen uit in zee
en nochtans wordt de zee niet virtuoos
die liedekens hebben langhe geswegen
de dorst heeft onze lippen verlederd
verteder de rots laat water gebeuren
verlos ons uit het stof - return return
| |
| |
| |
[7] Juni
jij was de spankelendste de vrouw bevallen
alom begeerde minnekozende meermin
het hoogtepunt verleende jij de wereld
jouw hartstocht vulde haar met nieuwe zin
zwijg toch waarover je niet moet spreken
verstoorde ogen kijken met ons mee
hoe je daar ligt je haren achterover
in de wijnkleurige ruisende zee
prijs de dag niet het licht voor de zon
bezing niet het lied voor de toon zijn adem
wij zaten aan het strand en brandden de vuren
wij weenden luid om het verlies van een droom
waarom o beminde zo hoog tegen de goden
een vuistslag jouw schoonheid vol bloed
| |
| |
| |
[8] Juli
oerkater tommie voluit gestrekt
onder lommerverschaffende wingerd
knipoogt verward naar de zwabberende
hommels wie de nestingang hij verspert
er is veel geloer achter oogleden horren
waar de stenen kikker graag over sprak
ware hij niet overtuigd van zijn zwijgen
met een sliert vogelenstront op zijn kop
zo is de tuin in dilemma's gevangen
groeit in de lucht de afkeer van ongeest
dreigt over de wereld een roerloos verwijt
waar is de dauw waar de ochtend mee aanving
wie heeft de regen uit holland geweerd
waarom heeft niemand de leegte zien hangen
| |
| |
| |
[9] Augustus
de keizer bespreekt met de dichter zijn wrevel
ik heb de naties hun grenzen gewezen
wie ze verkrachtte heb ik gekneveld
wie mijn toekomst verliet riep ik halt
ben ik niet leeuw en maagd die ik ben
twee delen ijzerman anderdeels geest
zenith imperium genius bek
voor mij is amen en na mij is geen
en vergilius schrijft ik ben een windbuil
ik ben een hond verzot op zijn braaksel
ik verried godbetert mijn spiegelbeeld
octavianus caesar geluksvogel
ik leef domweg te lang voor jouw heugenis
lectori salutem mijn leugens groeten u
| |
| |
| |
[10] September
er kan nog steeds iets groots worden verricht
en dit verlangen legt zich op de aarde
dat dit gewricht nog goed gemaakt wil zijn
maar iets is uit het mechaniek geraakt
het najaar komt de wroeging zal gaan knagen
de zon daalt en de schaduw stelt jou vragen
je tuurt in tegenlicht en ziet geen eind
er komen nevels op die je ontveinst
het is de tijd van het jaar van vorig jaar
het is de tijd om de jaloezieën neer te laten
het is de tijd om te doen alsof alsof
het is de tijd om elkaar gek te maken
met metaforen die je waar moet maken
met de kortzichtigheid van een vergeefs getij
| |
| |
| |
[11] Oktober
nu de rivier wordt verguld met een licht
rijp om in eiken vaten op te slaan
en er een dvd speelt met muziek voor jou
om precies te zijn dit brandenburgs concert
wat snel gaat dat recht doen aan vuur
wat weinig hoeft maar de dood van het leven
wat zijn er een vonken en raadsels ineens
wat krijgen parabels weer ruimte en duur
zie de velden zijn wit om te oogsten
het uur van de wending is aangebroken
het is tijd om met het woord rond te gaan
zoek en potdichte blinden gaan open
klop en het hardste gehoor geeft zich over
onherroepelijk breekt het beeldrijk zich baan
| |
| |
| |
[12] November
zo zal het ons doen ja nog erger getergd
hangt een godsgericht tegen de gevels
een besef zo scherp dat het merg en been
schift en ons het bloed naar de lippen dringt
wij zijn niet langer waanwijze verlichten
wij zijn niet meer verstoken van duisternis
wij tellen op reis onze ledematen
wij prevelen een middeleeuws gebed
hier nu beangst door reistas en tiktak
het perron de ultieme afwerkplek
eenzaamheid ons gemeenzaam vertrek
ginds in de buitenste nacht
de knakkende adem gierend
wordt jouw opdracht volbracht
| |
| |
| |
[13] December
dag ventje in het stro met de os ploem ploem
dag herdertjes bloot op je knietjes
dag timmerman jozef dag sante marietje
dag herbergier in de stalopening
onder de maan rijdt een lange kolonne
op de kurassen schijnt vrolijk de maan
aan de gordels zijn vlijmscherpe messen
die straks door onnozele kindertjes gaan
er hangen twee boeven aan de zoom
met tussen hen in de gek uit nazareth
die spot met joost en jood en speelt voor jut
hoc est theatrum patris et filii et
spiritus panis et vini in eternitatem
ein fester burg ist unser gott
| |
| |
| |
[14] Januari
belijden wij de onvoltooide tijd
die stroomt in elk seizoen en zijn bereik
die steeds de draad vasthoudt de beelden rijgt
die zijn verlangen prijsgeeft aan de dag
die troost die toekomst biedt de weg bereidt
die aan zijn schepping aan haar droom haar hoop
belijden wij de onvoltooide tijd van de rivier
Koos Geerds (1948) publiceerde dichtbundels, kinderboeken en een kleine roman. Meest recente poëzie: Staphorst (1998) en Weerribben (2003).
|
|