Liter. Jaargang 7
(2004)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Wam de Moor
| |
[pagina 63]
| |
wel De Moors overtuigingen, als het gaat om 't Harts houding tegenover het feminisme, zijn stijl, zijn muzikale voorkeur: ‘Toch vind ik dat De Moor te veel vanuit een “zuiver literair standpunt” schrijft. Ik mis het persoonlijke gesprek met de auteur, in de trant van: jij staat voor iets, maar ik sta ook voor iets, en daar wil ik met jou een robbertje over vechten.’ Dat was raak. Daar vatte Werkman in allen gemoede een reeks verwijten samen die mij vaker zijn gemaakt, en die ik in dit geval volkomen terecht vond. Merlyn heeft veel voor de critici van mijn generatie betekend. Ook voor Werkman. Maar wat voor hem een factor van betekenis was naast zijn persoonlijke geloofsovertuiging, werd voor mij het houvast dat ging overheersen. Ieder gaat zijn eigen levensgang. En het is niet zonder betekenis voor mij als criticus, dat de honderdste geboortedag van de katholieke essayist Anton van Duinkerken, op 2 januari 2003, mij terug kon voeren naar de wortels van mijn opvoeding. Gefilterd door de turbulente, geseculariseerde tijd waarin wij leven, blijkt de herlezing van zijn essays mij bemoedigd te hebben. Wat ik in de criticus Werkman waardeer is dan ook allereerst, naast de mildheid waarin hij en ik denk ik overeenkomen, de attitude waarin wij verschilden: een attitude van strijdbaarheid, je niet laten kennen door wat de consumerende samenleving je dreigt te ontnemen.
*
Wij waren en zijn niet alleen beiden critici. Wij hebben ons ook beiden verdiept in de levens van schrijvers die wij van betekenis achtten. In 1982 verschenen onze biografieën van Willem de Mérode en J. van Oudshoorn. Het leven van Van Oudshoorn was voor mij het sluitstuk van een kwart eeuw betrokkenheid bij het oeuvre van deze grote, ongelukkige prozaschrijver, die zich noch in mijn katholieke zuil noch in Werkmans protestante zuil op grote waardering kon beroemen. Toch had ik mij hier duidelijk uitgesproken over de betekenis die dit werk van schuld en boete voor mij als katholieke biograaf bezat en bezit. In twee kloeke delen, zoals dat heet, waagde ik mij aan de verbinding van leven en werk. En ook hier had de criticus Werkman een commentaar waarin ik mij herkende en dat ik mijzelf na de ontvangst van de biografie in de brede vaderlandse kritiek al had gegeven: had er toch twéé zelfstandige boeken van gemaakt, één over het werk als zodanig en één over het leven, de biografie. Hans Werkman publiceerde in datzelfde jaar zijn biografie van Willem de Mérode, dat wil zeggen, de bewerking van de biografie die hij al in 1971 als Het leven van Willem de Mérode had gepubliceerd bij Buijten & Schipperheijn te Amsterdam. | |
[pagina 64]
| |
Nu heette zijn boek De wereld van Willem de Mérode en het verscheen, tezamen met mijn viermaal zo omvangrijke pil in de reeks Open Domein van De Arbeiderspers. Leg de twee versies van Werkmans biografie naast elkaar en je ziet dat vele passages letterlijk zijn gehandhaafd, maar ook dat er bladzijde voor bladzijde is geschaafd aan de stijl, dat er ander fotomateriaal is opgenomen en dat een enkel hoofdstuk helemaal nieuw is. Het tweede boek is de perfectionering van het eerste. In beide is Werkman de insider in de wereld van De Mérode. Met hem deelde hij niet alleen, een beetje, het dorp Uithuizermeeden, maar ook een diep geloof in bevindelijkheid dat wars was van kerkrechtelijke vraagstukken - als ik het goed begrepen heb. Zo was hij volledig in staat de drijfveren van zijn personage Willem Keuning, die de dichter De Mérode werd, te verstaan, én onder woorden te brengen. Zesentwintig hoofdstukken, in lengte variërend van vier tot elf bladzijden, dat éne kapitale hoofdstuk ‘De catastrofe’ daargelaten, laten zien hoe beknopt en helder Werkman de dingen waar het om gaat weet op te roepen. In ‘De catastrofe’ staat in drieëndertig bladzijden bijeen hoe de dichter die van jongens hield voor een ogenblik van onbedachtzaamheid waarin hij zich tot seks had laten verleiden, zijn hele leven zou moeten schreien. Opgehaald, aangeklaagd, door de kerkeraad afgewezen, in het Huis van Bewaring gestopt, tot acht maanden cel veroordeeld, naar de gevangenis gebracht, en intussen bekommerd om wat er met zijn erotisch dichtwerk Ganymedes zou gebeuren en verlangend naar levenstekenen van buiten. Het is een aangrijpend hoogtepunt in deze biografie. De kracht ervan ligt in het veelvuldig citeren van aangrijpende brieven en andere documenten op het juiste moment en de juiste plek. Nooit zoekt Werkman naar omwegen. Kort en krachtig gaat hij te werk. Ik herlas De wereld van De Mérode en was weer van a tot z geboeid.
*
Tijdens de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, die op zaterdag 7 juni 1986 plaatsvond in de Raadszaal van het Academiegebouw te Leiden, werd voor het eerst de Henriëtte de Beaufort-prijs voor de beste biografie van de laatste zes jaar uitgereikt en wel aan Hans Werkman. De voorzitter van de Maatschappij, H.L. Wesseling, deed dit op voordracht van een jury, bestaande uit J.W. Schulte Nordholt, J.H.A. Fontijn en R.Th. van der Paardt. De jury prees drie kwaliteiten van Werkmans biografie. Ten eerste toont Werkman zich een geestesverwant van De Mérode, die evenwel voldoende afstand neemt om zijn personage met diens in christelijke kringen destijds als ‘een uiterst onthutsend en aanstootgevend feit’Ga naar eind1. ervaren homoseksuele geaardheid in ‘humane openheid’ te portretteren. Vervolgens waardeert de jury de evenwichtige op- | |
[pagina 65]
| |
bouw van het boek, daarbij aantekenend dat Werkman dit evenwicht tussen het leven van zijn personage en de tijd waarin dat leven zich afspeelde moest vinden in de beperking dat De Mérode ‘in zijn persoon en werk niet de geest van een heel tijdperk presenteerde maar heel duidelijk die van een sub-cultuur daarin’. Tenslotte weet Werkman belangstelling te wekken voor het dichterlijk oeuvre van zijn personage door het literaire belang ervan ‘zo overtuigend duidelijk te maken’. Niet alleen wetenschappelijk is goed werk verricht, ‘door de heldere, zakelijke stijl van schrijven en de overzichtelijke opzet’ is het boek een werk voor velen en daarmee een werk naar het hart van degene naar wie de door hem verworven prijs is genoemd: Henriëtte de Beaufort. Daar kon Werkman het mee doen. Hij was er dankbaar voor. ‘Ik ben mijn eigen gang gegaan, ik wilde vrij zijn, naar eigen inzicht stof verzamelen en stof selecteren uit de tijdbalk met levensfeiten en de themabalk met levensmotieven. Achteraf zeg ik: het was een goede methode. Een levensverhaal mag niet geperst worden in het voorschriftencorset van een handboek, wat overigens niet betekent dat zo'n handboek geen waarde zou hebben. Maar de ware biograaf voelt de vuistregels aan. De jury heeft ze beschreven; evenwicht tussen betrokkenheid en objectiviteit, evenwicht tussen het leven van de beschrevene en de tijd waarin hij leefde, en belangwekkendheid van het onderwerp. Iedere biograaf gaat ongetwijfeld uit van deze laatste eis. Hij moet gefascineerd zijn door zijn figuur, zich in hem of haar vastbijten en deze fascinatie weten over te brengen op zijn lezers.’Ga naar eind2. Drie motieven noemde hij waarom hij zich met De Mérode had beziggehouden. Ten eerste het feit dat De Mérode lang, van 1907 tot 1924, geleefd heeft in Werkmans geboorteplaats Uithuizermeeden. Ten tweede dat zij geloofsgenoten waren. En ten derde dat de godsdienstige inslag van De Mérodes poëzie de jonge neerlandicus en criticus tot in zijn ziel raakte. ‘Wie De Mérodes godsdienstige poëzie leest, ontdekt daarin deze kern van het christelijk geloof (“De mensch niets”, “Christus alles”), en natuurlijk ook het tegenovergestelde dat paradoxaal genoeg hetzelfde betekent: de mens alles, mits door Christus.’ De biograaf stelt tegenover deze drie overeenkomsten het feit, dat hij en De Mérode in seksuele geaardheid juist niet overeenkomen. Zelf geen homoseksueel - of ‘homofiel’ zoals Werkman zorgvuldig zijn aanduiding kiest -, verwierf de biograaf zijn inzicht omtrent deze wezenstrek van zijn personage door interviewing van en correspondentie met mensen uit De Mérodes vriendenkring. En weer benadrukt hij: ‘De biografie over De Mérode is geen biografie over een homofiel, maar over een dichter die een belangwekkend leven heeft geleid, mede doordat hij homofiel was in een maatschappelijke structuur waarin dit onbespreekbaar was.’ En dan, in het bijzonder, een christelijk dichter. | |
[pagina 66]
| |
Want zoals De Mérode bewust wilde behoren tot de christelijke literatuur, zo wil Werkman dat in een tijdvak waarin het woord christelijk bijna een vloek is geworden, een etiket waarmee weinigen zich wensen te tooien. Werkman doet dat wel. Bij hem zijn vloeken échte vloeken, verkettering, vernedering van mens en God, waartegen hij menigmaal in geschrifte ten strijde is getrokken. De hoon die hij daarmee naar zich toe trok, laat hem koud, en dat siert hem, vind ik. Juist als christen identificeert Werkman zich met zijn literaire boegbeelden. De prijs die hij met zijn biografie van De Mérode verwierf, draagt hij als het ware op aan de door hem gekoesterde literatuur ‘uit eigen kring’. Hij verwijst naar het daarnet genoemde feit dat De Mérode ‘bewust’ wilde behoren tot de christelijke literatuur en acht het belangrijk ‘dat er nu eens een officiële literaire prijs valt op een terrein waarvan het bestaan wel eens ontkend wordt, de christelijke literatuur namelijk, verwant met de “eigen kring” van De Mérode. Ook ik beschouw me als een representant van die “eigen kring”. Maar ik stel aan de literatuur uit die kring de eis dat ze zich nooit binnen die kring mag opsluiten. Ik hoop dat de toekenning van deze prijs onder meer daarvoor een stimulans is, en dat de christelijke literatuur daarvoor ook de kans gegeven wordt.’
*
Op 2 november 1990 was tijdens een symposium over de biografie in het Letterkundig Museum de aanzet gegeven tot de oprichting van een Werkgroep Biografie. Enthousiast gingen Anja van Leeuwen en ik aan de slag, leden werden geworven, Hans Werkman hoorde bij de eersten die zich aanmeldden. Pierre en Simone Dubois deden mee, Hella Haasse, Jan Fontijn, Hans Goedkoop en vele jongere auteurs die inmiddels een goede naam verworven hebben als biograaf. Op 25 oktober 1990 werd het eerste eigen symposium gehouden en in 1991 verscheen het eerste nummer van het Biografie Bulletin van de werkgroep. Hans Werkman putte op het derde symposium op 20 november 1991 uit het vervolg op zijn biografie, dat kort daarvoor onder de titel De Mérode en de jongens was verschenen. Veel interessante stof, die de biografie ongetwijfeld te dik zou hebben gemaakt naar het oordeel van de kritische recensenten, is hier als een boeket wetenswaardigheden aangeboden. De meeste aandacht geldt de belangstelling die De Mérode had voor de jongens naar wie hij zo smartelijk kon smachten zonder hen seksueel te willen belagen. Hier meet de criticus zich met de biograaf, en dat levert vele interessante hoofdstukjes op met daarin naast de interpretatie van gedichten portretjes van Ekko Ubbens, Jaap Woltjer, Reind Kuitert en de vele andere knapen die Keunings genegenheid wekten. Mooie foto's ook trouwens. Met name is het een overtuigend bewijs van De | |
[pagina 67]
| |
Mérodes goede bedoelingen, dat we naar een foto kijken waarop de nu 81-jarige Ekko Ubbens, als Okke het voorwerp van genegenheid van De Mérode, honderd jaar na geboorte van de dichter, het monument aan hem gewijd in Uithuizermeeden onthult. Met naast hem Hans Werkman, de tekst van zijn speech nog in de hand. Werkman toont zich hier de ervaren schrijver die hij door zijn jarenlange arbeid als journalist en criticus is geworden. Hij accentueert het belang van deze grootste liefde van De Mérode door zijn boek te openen met de beschrijving van de wijze waarop de dichter op zondag 13 mei 1934, vijf jaar voor zijn dood, het boek okke samenstelde. Dit was een unicum, bestaande uit vijftien van de vijfentwintig gedichten die hij over zijn vriendschap voor de mooie boerenzoon schreef. De biografie wordt hier autobiografie als Werkman beschrijft hoe hij als jongetje boer Ubbens leerde kennen in de schoenmakerij van zijn vader. En hoe hij hem opnieuw ontmoet, als hij eenmaal aan zijn biografie is begonnen. Okke, gepokt en gemazeld door het leven, beseft dat geen mens zonder zonde is en dat hij ten onrechte de vroegere vriend heeft afgewezen. Dit prachtige verhaal krijgt een krachtig rijm in de toespraak die Ubbens hield tijdens de herdenkingsbijeenkomst bij de onthulling van het monument op 2 september 1987 in de gereformeerde kerk van Uithuizermeeden. ‘Nooit heb ik tijdens mijn omgang met hem doorgehad, wat of dat inhield, dat ik zijn vriend was.’ Wat een tekst, ook verder, en hoe dan Ubbens, 81 jaar oud, alsnog het gedicht zingt dat zijn vader decennia eerder, lang voor De Mérode het gevang in moest, op muziek had gezet. Mij schoot, toen ik dit hoofdstuk uit had, het woord ‘zielenadel’ te binnen. Hans Werkman heeft daar veel gevoel voor, maar ook voor de schijn daarvan.
*
Dat liet hij onbarmhartig merken in zijn boekje over Ida Gerhardt, dat in 1997 bij de Prom in Baarn verscheen. nrc-recensente Marjoleine de Vos vond hem té onbarmhartig, toen hij in Uren uit het leven van Ida Gerhardt vertelde over zijn drie ontmoetingen met de hoogbejaarde dichteres. Het volgende gebeurt als Werkman bij Ida op bezoek gaat om drie van haar bundels te laten signeren. Ida's levensgezellin Marie H. van der Zeyde is daarbij aanwezig. Ik blijf achter in de voorkamer. Zij lopen tussen de open suitedeuren door naar de achterkamer. Marie legt de boeken op de grote tafel. | |
[pagina 68]
| |
legt haar de Franse-titelpagina van De adelaarsvarens voor. Zij neemt haar vulpen. Marie heeft de dop losgeschroefd. Het is keihard. Maar alle feiten die Werkman in dit boekje over Gerhardt opschrijft, getuigen van de bedilzucht, de egocentriciteit, de hautaine vanzelfsprekendheid waarmee de dichteres anderen voor zich liet draven. Werkman is niet de enige die deze ervaring keer op keer had. En natuurlijk breekt ook hier bij Werkman de barmhartigheid door. In weinig bladzijden is hier over de bejaarde, eigenzinnige Ida Gerhardt heel veel gezegd. Een scherpe observatie, een sterk geheugen en een soepele verteltrant zijn de instrumenten van deze biograaf. Gevoel voor de anekdote is onontbeerlijk en hij bezit het.
*
Met het hier besproken werk is het niet gedaan. Nog in 1995 publiceerde Werkman zijn boek over Bé Nijenhuis, Spitten en (niet) moe worden. Eerder deed hij de in christelijke - en óók katholieke - kringen gewaardeerde dichteres Nel Benschop goed met zijn boek Van harte (1987). En de vader van De Mérode, ook schrijver, kreeg aandacht in zijn Kroniek van meester Keuning(1982). Ik las die werken niet, daar mijn universiteitsbibliotheek - de katholieke! - daar niet over beschikt en ze ook niet meer elders te koop zijn. En dan is er, zeer recent, zijn dikke boek, in manuscript 500 bladzijden, De haven uitgraven, over de wereld van een andere protestantschristelijke schrijver, J.K. van Eerbeek ofwel Meindert Bos, die leefde tussen 1898 en 1937. Een kort en turbulent bestaan. Hij was een man die zijn afkeer van de gereformeerde canonisering wist te scheiden van respect voor zijn gereformeerde vader ‘en voor de liefde die zijn milieu vanuit een hechte calvinistische overtuiging opbracht voor de zwakke’. Altijd op zoek naar de waarheid en daardoor rusteloos, vooral in zijn jonge jaren. Perfectionist ook, als onderwijzer, als schrijver, als gelovige christen. Pas na zijn dertigste komt hij als auteur naar buiten, als auteur van een verhalenbundel, een jeugdboek, zes romans en nog veel meer verhalen en novellen. Een eenling ja, maar die wel naar een verband met anderen zocht. Zo beschrijft Werkman hem, in heel zijn boek nieuwsgierig naar deze voor velen onbekende christelijke auteur. Want hij, open naar buiten, blijft nieuwsgierig naar het schrijverschap ‘in eigen kring’. Zolang ik hem volg als criticus en biograaf, is Hans Werkman het toonbeeld van | |
[pagina 69]
| |
een intellectueel voor wie het geloof der vaderen zijn rompstand bepaalt. Dat is uitzonderlijk in een land, dat na de Tweede Wereldoorlog een intellectuele elite heeft gevormd, die zich stap voor stap verwijderd heeft van het algemeen aanvaarde en later algemeen betwijfelde christelijk geloof. ‘Ieder mens is een uniek schepsel van God, waard om zich in te leven’, zo haalde hij de stelling aan die hij eerder in zijn biografie van meester Keuning verdedigde, met daaruit afgeleid de conclusie dat ook ieder mens een biografie verdient. Weinigen zullen Werkmans stelling onderschrijven. Ik ook niet. De kleurloosheid van vele levens, de gelijkenis van veel levens, het zou bijzonder gaan vervelen, tenzij de biograaf de alledaagse werkelijkheid opsiert met verzonnen feiten en onterechte kwalificaties van zijn personages, kortom: romanschrijver wordt. Maar daarover hoeft ook niet met Hans Werkman gediscussieerd te worden. Het typeert hem als de man die niet wil verengen en beperken, maar ruimte geven. ‘Hij kende de wijsheid van de nuance’, schreef hij over Van Eerbeek. Het kon op hemzelf slaan. De haven uitgraven verschijnt bij uitgeverij Verloren, Hilversum. Wam de Moor (1936) was hoofddocent vergelijkende kunstwetenschap en literatuurdidactiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen, was literair criticus van dag- resp. weekblad De Tijd en is thans poëziecolumnist van De Gelderlander. Hij bezorgde het Verzameld werk van J. van Oudshoorn en schreef diens biografie. Verder publiceerde hij essays over Koolhaas en 't Hart, en het leerboek De kunst van het recenseren van kunst (1993). |
|