te maken heeft met uiteenlopende zaken als historisch-kritisch onderzoek, moderne bijbelwetenschap, bevrijdingstheologie, feministische theologie, narratieve theologie en wat dies meer zij, wordt ervaren als vormen van ‘schriftkritiek’, die afbreuk doen aan de het goddelijke-openbaringskarakter van de bijbel. Binnen de orthodoxie worden de drie ‘belijdenisgeschriften’ uit de zestiende eeuw in feite boven de bijbeltekst zelf gesteld. De orthodox-christelijke theologie pretendeert zich te laten leiden door de tekst van de bijbel, maar leest deze door de bril van ‘de belijdenis’, die het kader vormt, dit wil zeggen de ruimte èn de begrenzing, waarin de bijbel kan of mag worden gelezen.
Het heeft bij mijzelf bijzonder lang geduurd, voordat ik doorkreeg dat deze manier van bijbellezen misschien niet het volle recht doet aan de bijbeltekst, dat deze verdient. Het heeft mij zeer geholpen om eens een tijd geen bijbel te lezen. En vervolgens, om complete bijbelboeken te lezen in het hedendaags Nederlands van de Nieuwe Bijbelvertaling. Ik heb het idee dat ik nu onbevangener kan lezen, waardoor ik bijbelboeken nu meer ga zien in hun eigenheid: nog steeds vertrouwd, maar tegelijk vreemd en wonderlijk. Zoals men een tijdlang met iemand kan samenleven, maar hem niet werkelijk ziet, en na een tijdje afstand genomen te hebben hem opnieuw mag ontdekken en dieper leren kennen... (Waarmee ik volstrekt niet wil zeggen dat ik de bijbel vroeger niet, maar nu ineens wel begrijp.) Ik heb het gevoel dat ik de bijbelboeken nu beter zie als de verzameling ‘oude, knoestige, listige, niet zelden zeer ontroerende teksten’ die zij is (zoals Nicolaas Matsier schrijft in zijn prachtige boekje De bijbel volgens uit 2003).
Daarmee is - om misverstanden te vermijden - de relevantie van de bijbel als ‘Gods Woord’ voor mijn eigen leven zeker niet verdwenen, maar deze moet wel herijkt en opnieuw ontdekt worden. Het is als op weg gaan, maar nog niet weten waar je zult uitkomen. Of, misschien een beter beeld: als een verloren zoon terugkeren, maar ontdekken dat het huis van je jeugd tijdens je afwezigheid ingrijpend verbouwd en vertimmerd is.
Relevante lectuur in dit zinvolle, maar ingewikkelde proces zijn voor mij onder andere de boekjes van oudtestamenticus C.J. Labuschagne geweest (zoals Zin en onzin rond de bijbel en Zin en onzin over God), het moedige boek van G.J. Nijhof Van kaft tot kaft. De theologie van een gesneden beeld (2002), maar vooral de boeken van Lambert Wierenga, romanist/literatuurwetenschapper aan de Universiteit van Groningen. Ik aarzel niet zijn boek De macht van de taal / de taal van de macht. Over literatuurwetenschap en bijbelgebruik (1996) briljant te noemen, hoe stug en ontoegankelijk het ook geschreven is. Het heeft mij moeite gekost erin door te dringen, maar het is het meest relevante boek over theologie en bijbellezen dat ik tot nu toe ben tegengekomen, en het is een blamage dat in de recente discussie die in gereformeerd-vrijgemaakte kring gevoerd is over schriftgezag, Wierenga's werk totaal genegeerd is, terwijl hij toch - en dat is voor vrijgemaakten altijd heel belangrijk - tot ‘de eigen kring’ behoort.
Ik hoop ooit nog eens, met het bijbelboek Jona als uitgangspunt, dieper op deze dingen in te kunnen gaan, maar wil mij nu richten op De Bijbel literair. Dit boek komt zeker niet uit ‘orthodoxe hoek’, maar zou juist voor orthodox-gelovigen interessant kunnen zijn, omdat een ‘literaire’ benadering van de bijbelboeken volgens mij uiterst vruchtbaar en noodzakelijk is. Zoals Wierenga benadrukt: het enige wat we hebben is ‘de tekst’. Gods Woord komt tot ons in de gestalte van teksten. En het allereerste wat we dus, als bijbellezer (gelovig of niet),