Kritieken
Een boek voor God
Een boek spontaan voor de tweede keer in één adem uitlezen - de laatste keer dat me dat overkomen is, was in de negentiende eeuw, om Roger Trelawney te parafraseren. Deze Roger, koordirigent en muziekkenner, is bij tijd en wijle vriend en toeverlaat (met name in financiële situaties) van Thomas Bunting, de hoofdpersoon van Het Boek tegen God van de Engelse literatuurcriticus James Wood.
Al sinds zijn dertiende worstelt Thomas met geloofsvragen - en niet de geringste. Mensen die niet in God geloven, vragen Hem bijvoorbeeld nooit om vergiffenis. Als nu niemand Hem meer daarom zou vragen, wat is de betekenis van verzoening dan nog?
En ook de erfzonde, het lijden, de grondeloze en absolute ongelijkheid en ongelijkwaardigheid tussen mens en God - het houdt de opgroeiende Thomas voortdurend bezig.
Voortdurend? Inderdaad. Want hij werkt al een eeuwigheid (zeven jaar) aan zijn proefschrift over de invloed van de epicuristen op het vroegmoderne Engelse denken. Dat het maar niet opschiet met die dissertatie komt door zijn geheime project. Hij heeft namelijk al schriften vol met aantekeningen voor zijn ‘Boek tegen God’. Aantekeningen, citaten, uitgewerkte passages, kladjes etc. Nietzsche voert de boventoon, H. Heine komt erin voor en iemand als Kierkegaard krijgt er ongenadig van langs (‘Hoe kan het ook anders als je “Kerkhof” heet?’).
Het btg (Boek tegen God) houdt Thomas natuurlijk veel meer bezig dan zijn dissertatie, maar niemand mag dit weten. Want als anderen (zijn vader of zijn vrouw Jane) er lucht van zouden krijgen, zou de schone schijn van zijn langlopende dissertatieproject wegvallen, en - erger: men zou er expliciet achterkomen, dat hij, Thomas Bunting, atheïst, ongelovig, afvallig is. Op het moment dat hij besloot dat niemand er van af mocht weten, is in zijn leven het grote liegen begonnen. Zijn hele leven als dertigjarige wordt gekenmerkt door leugens: over de dissertatie, over financiën, zelfs over zijn bereidheid om mee te werken aan de kinderwens die zijn vrouw Jane koestert.
Heel expliciet wordt het niet verteld, maar het heeft er alle schijn van dat het beroep van zijn vader alles te maken heeft met de reden voor Thomas' leugenachtigheid: vader Peter Bunting is namelijk dominee. Ooit was hij universitair docent theologie, maar op een bepaald moment vlak voor de geboorte van Thomas werd hem als in een visioen duidelijk dat hij zich niet moest laten corrumperen door de theologie en dat hij daarom het intellectualisme van de godgeleerde faculteit beter kon verruilen voor de toewijding van het dorpspastoraat: een leven als dat van Christus dus.
Kort voor zijn dood heeft hij een gesprek met Thomas, in de auto. In een indrukwekkend en bewonderenswaardig verhaal legt vader Peter als het ware een geloofsbelijdenis af, die theologisch en filosofisch zo mooi is, dat ze per vandaag in een bloemlezing zou moeten wor-