Liter. Jaargang 7
(2004)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Mirjam Verweij-van den Heuvel
| |
Kloof tussen de generatiesAllereerst is er het motief van de generatiekloof. Dit motief wordt voortdurend onderstreept door de woordkeus van Coetzee. De hoofdpersoon, Professor David Lurie, raakt in toenemende mate vervreemd van de maatschappij waarin hij leeft. Hij heeft geen affiniteit met de nieuwe vakken die hij doceert - het is veelzeggend dat zijn vakgebied, de Romantiek, bijna geheel vervangen is door communicatieleer - en hij heeft een afkeer van de onverschilligheid en onkunde van zijn studenten (7, 8, 29). Hij voelt zich niet op zijn plaats, ‘maar ja, hetzelfde geldt voor andere collega's van de oude stempel, gebukt als ze gaan onder een opvoeding die ongeschikt is voor de hun toegewezen taken; geestelijken in een postreligieus tijdperk’ (8). Een verhouding met één van zijn studentes resulteert in Davids verwijdering van de universiteit en het einde van zijn carrière. De voornaamste reden voor zijn ontslag is dat hij weliswaar zijn schuld bekent, maar weigert zijn verontschuldi- | |
[pagina 13]
| |
gingen aan te bieden en voorbijgaat aan ‘de lange geschiedenis waarin dit past’ (47). De onderzoekscommissie eist erkenning van de ‘ernstige schending van de mensenrechten van de klageres, alsmede misbruik van het gezag dat [...] door de universiteit is verleend’. Bovendien moet hij zijn ‘oprechte verontschuldigingen’ aanbieden en ‘elke passende sanctie’ die hem zal worden opgelegd aanvaarden (50-51). Ofwel, om de woorden van de voorzitter te gebruiken: ‘Het criterium is niet of je oprecht bent. Dat is een kwestie, zoals ik zeg, voor je eigen geweten. Het criterium is of je bereid bent je fout publiekelijk te erkennen en stappen te ondernemen om die te herstellen.’ (51) Na zijn ontslag besluit David tot een verblijf op de boerderij van zijn dochter Lucy op het platteland. Lucy is ‘een degelijke plattelandsvrouw, een boervrou’, ‘een pionierende boerin van het nieuwe slag’ (54-55). Vanuit postkoloniaal standpunt bezien is het veelzeggend dat David bedenkt: ‘eigenaardig dat juist hij en haar moeder, stadsmensen, intellectuelen, dit anachronisme, deze stoere jonge koloniste moesten voortbrengen. Maar misschien waren zij het niet die haar voortbrachten: misschien had de geschiedenis het grootste aandeel.’ (54) Lucy lijkt deze les ook te hebben geleerd en haar ambities eraan te hebben aangepast. Petrus, haar voormalige hulp, nu ‘mede-eigenaar’ (55) noemt haar daarom ‘een vooruitziende dame’ (117). Hij is het meest karakteristieke voorbeeld van de nieuwe status quo. Lucy moet David steeds weer opnieuw uitleggen dat zij Petrus niet kan commanderen. ‘Hij is zijn eigen baas’ (99). Uiteindelijk stemt zij er zelfs in toe met Petrus te trouwen en een ‘bywoner’ te worden in ruil voor zijn bescherming. De consequentie van dit bondgenootschap is dat haar kind onderdeel zal uitmaken van zijn familie, het land zijn eigendom wordt en dat hij over hun verhouding ‘elk verhaal de wereld in mag sturen dat hem uitkomt’ (175-176). Dit laatste impliceert dat Petrus, geheel in de geest van het postmodernisme, zijn eigen, zwarte mythe van de historische feiten kan creëren. De concessies van Lucy betekenen een totale omkering van de machtsverhoudingen tussen de blanken en de zwarten, inclusief een herschrijving van de geschiedenis waarbij de zwarte versie die van de blanken zal overvleugelen. | |
[pagina 14]
| |
J.M. Coetzee (Foto: Bert Nienhuis).
| |
[pagina 15]
| |
David en Lucy's verschil in houding ten opzichte van alle veranderingen vormt de belangrijkste bron van frictie tussen die beiden. David beschouwt de hele situatie als ‘erg on-Afrikaans’ en heel anders dan ‘in vroeger dagen, dat wil zeggen tien jaar geleden’ (131). Naar zijn mening heeft Lucy geen enkele kans tegenover ‘deze nieuwe Petrus’. Hij wil dat ze de boerderij opgeeft en zal ‘terugkeren naar de beschaving’ (131). Hij biedt haar zelfs een reis naar Nederland aan, nota bene het land waar de oorspronkelijke kolonisten vandaan kwamen. Lucy zegt hem echter: ‘Ik weet dat je het goed bedoelt, maar jij bent niet de aangewezen persoon om mij de weg te wijzen, niet nu’ (139). Wanneer het besef bij David doordringt dat er tussen Lucy's en zijn generatie ‘een doek gevallen’ schijnt te zijn, keert hij terug naar Kaapstad (180). In de stad, de archetypische bakermat van de westerse beschaving, verandert alles echter even snel. ‘Het land rukt onherroepelijk op naar de stad, denkt hij. Spoedig zal er op Rondebosch Common weer vee grazen; spoedig zal de cirkel van de geschiedenis rond zijn’ (151). Dientengevolge is zijn thuis ook geen thuis meer voor hem. Als hij naar het theater gaat om Melanie (de studente met wie hij een verhouding had) te zien optreden, stelt hij vast dat hij zich, hoewel hij zich te midden van zijn landgenoten bevindt, ‘geen groter buitenstaander’ zou hebben kunnen voelen (166). Het gesprek met Melanie's vriend is onthullend. ‘Heb je je les niet geleerd?’ ‘Wat was die les dan wel?’ ‘Hou je bij je eigen soort’ (167-168). Het is duidelijk dat David geen rol van betekenis meer kan vervullen voor de nieuwe generatie blanken, vertegenwoordigd in de universiteit, Lucy en de jongeren van Kaapstad, en evenmin in het nieuwe Zuid-Afrika als geheel. Dit blijkt ook uit een tweede belangrijk motief in het boek, namelijk dat van de man-vrouw-verhoudingen. | |
Man en vrouwIn veel (post)koloniale romans symboliseren de buitenechtelijke man-vrouw-verhoudingen de relatie tussen de kolonisten en de gekoloniseerden. De verkrachting van een blanke vrouw vormt daarbij een metafoor voor de bedreiging van de koloniale autoriteit. Dat lijkt in deze roman eveneens het geval te zijn en derhalve illustreert ook dit motief de omkering van de bestaande machtsverhoudingen. De blanke man kan niet langer een seksuele verhouding met een zwarte vrouw afdwingen, terwijl de blanke vrouw wordt verkracht door drie zwarte mannen. De blanken staan machteloos tegenover een enorme zwarte meerderheid. Het is cruciaal dat Lucy weigert een abortus te ondergaan. Ze zegt tegen David: ‘Stel dat... stel dat dat de prijs is die je moet betalen om te blijven? [...] Ze zien mij als iemand die iets schuldig is. [...] Waarom zou ik hier mogen wonen zonder te betalen?’ (137). | |
[pagina 16]
| |
David is het daar niet mee eens: ‘Maar je hebt het over iets nieuws. Over slavernij. Ze willen jou als slaaf’. Lucy houdt echter vol: ‘Geen slavernij. Overheersing. Onderwerping’ (137). Het kind zal de nakomeling zijn van het nieuwe Zuid-Afrika. De nadruk die Coetzee legt op de haat en het geweld die aan de conceptie van dit kind ten grondslag liggen, geeft aan dat hij twijfelt aan de positieve uitkomst van de veranderingen die hebben plaatsgevonden. Davids seksuele verhoudingen hebben een vergelijkbare postkoloniale significantie, met name wanneer deze beschouwd worden in relatie tot het generatiekloofmotief. Hij begint met twee verhoudingen met vrouwen van wie hij de vader had kunnen zijn, Soraya en Melanie (5, 25-26). Soraya verbreekt ieder contact wanneer hij haar privacy schendt en Melanie maakt misbruik van haar positie. David beseft echter ook wel dat ‘als zij zich misdraagt, hij zich nog erger heeft misdragen’ (26). Wat hij gedaan heeft is immers niets minder dan verkrachting. David moet vaststellen dat hij altijd heeft kunnen vertrouwen op zijn aantrekkingskracht voor vrouwen; dat was ‘het houvast van zijn leven’, maar ‘op een dag was het allemaal voorbij. Zonder enige waarschuwing verloor hij zijn macht’ (10). ‘Al spoedig zal er om hem fijntjes, valsig worden gehuiverd. Het is een lot waaraan hij niet kan ontkomen’ (11). Het behoeft geen betoog dat de teloorgang van Davids macht op seksueel gebied de afnemende politieke macht van de blanken symboliseert. Het lijdt ook geen twijfel dat de blanken moeite hebben deze nieuwe situatie te aanvaarden. ‘Maar de oude mannen tot wier gelederen hij binnenkort schijnt toe te treden, de zwervers en schooiers met hun gevlekte regenjassen, gebarsten kunstgebitten en harige oren - waren ooit allemaal kinderen van God, recht van lijf en leden en helder van oogopslag. Kan hen verweten worden dat ze zich tot het uiterste vastklampen aan hun plaats aan de zalige dis van de zintuigen?’ (23) In dit licht bezien is ook Davids relatie met Bev, later in de roman, van belang. Bij de eerste kennismaking heeft hij een afkeer van haar omdat ze geen moeite doet om er aantrekkelijk uit te zien. ‘Niet iets om trots op te zijn: een in zijn hoofd gehaald vooroordeel dat zich heeft vastgezet. Zijn hoofd is een asiel geworden voor oude gedachten die, armoedig en zonder emplooi, nergens anders heen kunnen. Hij zou ze eruit moeten jagen, de tent schoonvegen. Maar dat is hem te veel moeite, of te onbelangrijk.’ (63) | |
[pagina 17]
| |
Wanneer hij uiteindelijk met haar naar bed geweest is, concludeert hij: ‘Na het smakelijke jonge vlees van Melanie Isaacs, ben ik hier aangeland. Hier zal ik aan moeten wennen, aan dit en zelfs nog minder dan dit’ (129). Hij moet aanvaarden dat hij niet langer alles naar zijn hand kan zetten en dat hij tevreden zal moeten zijn met een kleiner deel van ‘de goederen’. Precies zoals hij tegen zichzelf zegt na de overval op Lucy's boerderij: ‘Te veel mensen, te weinig dingen. Wat er is moet in roulatie worden gebracht, zodat iedereen een kans heeft om een dag gelukkig te zijn. Dat is de theorie; hou je vast aan de theorie en aan de troost van de theorie. Geen menselijk kwaad, slechts een omvangrijk roulatiesysteem, op het functioneren waarvan mededogen en doodsangst geen invloed hebben. Zo moet je het leven in dit land zien: van zijn schematische kant. Anders zou je gek kunnen worden. Auto's, schoenen; vrouwen ook.’ (85) Dit citaat laat zien dat David de veranderingen langzamerhand accepteert, zoals ook blijkt uit de uitwerking van het derde motief. | |
HondenHonden speelden een belangrijke rol bij de handhaving van de status quo in het oude Zuid-Afrika waar zij de blanken verdedigden tegen de zwarten: ‘Ze horen bij het meubilair, horen bij het alarmsysteem. Ze doen ons de eer aan ons als goden te behandelen’ (69). Daarom is Lucy's uitspraak: ‘Honden betekenen nog steeds iets’ zo ironisch (54). In de nieuwe politieke situatie waarin de blanken niet langer goden zijn, hoeft het geen verbazing te wekken dat de overvallers c.q. verkrachters de honden doden. Het is ‘laf, maar waarschijnlijk opwindend in een land waar honden worden afgericht om te grauwen zodra ze maar een zwarte man ruiken’ (96). Dat is ook de reden waarom Bevs kliniek geen plek is voor genezing, maar voor ‘een laatste uitweg’ (73). Het is zoals zij zegt: ‘Het probleem is dat er gewoon te veel zijn’ (74) en ‘op de prioriteiten lijst van dit land komen dieren niet voor’ (64). Het instrument waarmee de blanken hun superioriteit handhaafden is overtollig geworden in het nieuwe Zuid-Afrika. Petrus' opmerking tegen Lucy op het feest vanwege de overdracht van het land onderstreept dit nog eens, ‘Geen honden meer. Ik ben niet meer de hondenman’, een titel die David hem eerder gegeven had (57, 111). Het is veelbetekenend dat het boek eindigt met het afmaken door Bev en David van de kreupele hond die zo dol op David was, Driepoot. David lijkt te hebben aanvaard dat het oude systeem dat hem zo welgevallig was geen overlevingskans | |
[pagina 18]
| |
meer heeft en dat het zinloos is te proberen het in stand te houden, ‘Ja, ik laat hem gaan’ (189). Het motief van de honden is ook op een andere manier van belang. De blanken, die de honden aan hun kant hadden in het oude Zuid-Afrika, gaan uiteindelijk namelijk op de honden lijken. Opnieuw onderstreept Coetzee zo de omkering van de rollen. Als David zich een buitenstaander voelt, zegt hij tegen de oude verlaten buldogteef: ‘In de steek gelaten hè?’ en hij valt naast de hond in het hok in slaap (68). Uit eenzelfde gevoel van verbondenheid spant hij zich in om de honden een eervolle crematie te geven: ‘De honden worden naar de kliniek gebracht omdat ze niet gewenst zijn: Omdat we te veel zijn.’ - let op de overgang van ‘ze’ naar ‘we’ - ‘Op dat moment komt hij in hun leven. [...] Nu is hij een hondenman geworden’ (125). Het gesprek tussen David en Lucy nadat Lucy het huwelijksaanbod van Petrus heeft geaccepteerd vat het allemaal samen: ‘Wat vernederend,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Zulke hoge verwachtingen, en dan zo te eindigen.’ Hiermee hoop ik te hebben aangetoond dat In ongenade de ultieme postkoloniale herschrijving is van de plaasroman: de boerin (een vrouw!) is op het machtsniveau van de honden beland en de boerderij is zelfs niet langer de naam van boerderij waardig. ‘Hou eens op met het de boerderij te noemen, David. Dit is geen boerderij, het is gewoon een stuk land waarop ik dingen verbouw.’ (172) Mirjam Verweij-van den Heuvel (1968) studeert Engelse taal en cultuur te Leiden en werkte eerder in het reiswezen. |
|