De Mani kreeg kleding, schoenen, petten, zout en kralen. De koning was er heel blij mee. Het hele koninkrijk was blij om hun koning die kleding te zien dragen. De blanken vertelden nu, tot diep in de avond, aan de koning hun verhalen over Jezus en ook dat een vriend van Jezus woonde in een land ver weg, over het water heen. Het land heette Italië en de plaats heette Rome. De koning nam zich voor met de boot van de blanken erheen te gaan.
De Mani en zijn kinderen kregen alvast Portugese namen van de witte mensen. De koning die ook Kuwu heette, kreeg de naam Alfonso de eerste, alias Lufonsi. De broertjes van de koning kregen ook christelijke namen: Don Jao, alias Ndozuao, Don Peter, alias Ndopetelo, Don Manuel alias Ndomanuela.
Het was weer wat maanden later toen Nsona na zijn voettocht van 500 kilometer door de jungle in Mbanza arriveerde. Zijn droom was om de witte mensen te zien en er nadien over in zijn dorp te kunnen vertellen.
De blanken hadden inmiddels bescherming van de koning gekregen. Nsona kon hen slechts van ver zien en bekijken. Toch was dat voor hem genoeg. Hij zag de vreemde kleuren van de haren van de blanken. Hoe ze onbeholpen op de schoenen rond liepen. Dat ze niet hurkten maar op bomen gingen zitten. En dat ze bedekt waren met allemaal rare kledingstukken.
Van de zwarte mensen in Mbanza hoorde hij alle verhalen over de dode man die toch levend was. Die zo kon toveren dat hij van één dier er twaalf kon maken om op te eten. Nsona ging terug naar zijn dorp Ntandu met een grote bewondering voor blanken en veel vreemde verhalen.
Nsona werd in zijn dorp als held gezien. Hij kon precies vertellen hoe blanken er uitzagen en 's avonds, voordat de kinderen gingen slapen, wilden ze eerst naar de hut van Nsona gaan. Ze maakten daar een groot vuur en Nsona zat in hun midden en vertelde.
‘Blanken hebben nauwelijks lippen om hun monden, blanken kunnen niet dansen. Ze hebben lelijke haren die lijken op een kippetje dat in het water duikt. Ze praten een taal die onbegrijpelijk is. Ze kunnen wel Kongolees praten. Ze geloven niet in Mpungu, onze God, maar hebben ceremonies om Jezus te laten komen. Dat is een dode man die van alles kan.’
Iedereen lachte zich een ongeluk en rolde van het lachen over de grond. Nsona vertelde verder.
‘Blanken poepen nooit. Ik heb ze nooit zien poepen maar ze plassen wel. Blanken lopen met schoenen aan.’ Maar niemand begreep wat een schoen was. Hij moest uitleggen wat een schoen was. Hij had het woord zelf pas in Mbanza geleerd. ‘Een schoen is een soort bootje maar dan heel klein. Het is gemaakt van rare stoffen, zoals sterke apenboomhuid.’