| |
| |
| |
Marieke Nap
Marokkaans brood met klodders pindakaas
Over De langverwachte van Abdelkader Benali
De jonge schrijver van Marokkaanse afkomst Abdelkader Benali (1975) won met De langverwachte de Libris Literatuurprijs 2003. Zijn vierhonderd pagina's tellende roman geeft een beeld van multicultureel Rotterdam en van de Marokkaanse, islamitische leefwereld. De langverwachte is een bonte verzameling verhalen over de Marokkaanse Mehdi Ajoeb en de Hollandse Diana Doorn, twee heel jonge mensen die, zonder dat ze dat gepland hebben, een kind krijgen. Ook hun beider familieen vriendenkring komt aan bod: Mehdi's ouders zijn Driss en Malika Ajoeb, en Elisabeth Doorn en Rob Knuvelder zijn de moeder en stiefvader van Diana. Verteller is het nog ongeboren kind van Mehdi en Diana, dat vanuit de moederschoot haar verhaal doet en in de millenniumnacht ter wereld komt. De lezer wordt meegenomen van het multiculturele Rotterdam naar Marokko en weer terug.
De romanpersonages vormen een rijk geschakeerd gezelschap met verschillende religieuze en culturele achtergronden. We ontmoeten islamieten en hindoestanen, Marokkanen en Nederlanders. Daarnaast is er een enkele atheïst en een bijgelovige Amerikaan van Iers-indiaanse komaf. Hiervan komt de islam verreweg het meest aan bod, via de verhalen over de familie Ajoeb. Mehdi's ouders Driss en Malika doen hun best om hun zoon groot te brengen tot een goed islamiet - de eerste traptrede van het leven is volgens Malika een goed moslim zijn. Ze lijken daarin te slagen, want volgens de imam, Sidi Mansoer, staat Mehdi een grootse toekomst in dienst van het geloof te wachten. Als er over Mekka wordt gepraat, krijgen de rituelen in de moskee voor Mehdi in eerste instantie ‘een kern, een vaste waarde, de dingen vielen op hun plek en toch bleef het mysterieus, oneindig ver en ongrijpbaar als een stuk zeep dat elke keer dat je het in je hand vasthield er weer uitglipte.’ Mehdi vindt vastigheid in zijn geloof, maar kan er tegelijkertijd toch ook weer geen zekerheid aan ontlenen. Deze (on)zekerheid en tegenstrijdigheid keert vaak terug in De langverwachte. Zo had Mekka altijd geklonken als een sprookjesstad, ‘een allesverslindende heiligheid, waar je zeven rondjes rond de Kaäba liep, maar waar ook pistolen waren gebruikt door strijdende gelovigen, de levende bewijsplaats van een verdeeld huis.’
Mehdi is gezegend met een open geest en durft vragen te stellen, hij is volgens imam Mansoer de ‘enige leerling met de gedachte dat er zo veel meer is.’ Naarmate hij ouder wordt, komt Mehdi steeds losser in zijn geloof te staan, zozeer zelfs, dat
| |
| |
de voorspelling van de imam op den duur ‘suf, uitgedroogd en verpletterend beschamend klonk.’ De baby zegt over de toekomstige vader: ‘Dit doet mij deugd: mijn vader neemt het niet zo nauw met waarschuwingen.’ Neem bijvoorbeeld het moment waarop Mehdi hoort dat hij vader zal worden: ‘Er zweefden soera's als zwaarden boven zijn hoofd, die abortus ten strengste verboden [...] (Waar Allah leven in geblazen had, was het verboden het ballonnetje lek te prikken), maar dat was niet de reden dat hij het kind wilde houden [...]. Hij kon zich niet voorstellen dat hij de vrucht van zijn daad niet wilde aanvaarden.’ Mehdi neemt zijn verantwoordelijkheid, niet omdat het zwaard van Allah hem dat gebiedt, maar omdat hij dat zelf wil.
| |
Kritiek op islam
In De langverwachte zijn kritische geluiden jegens de islam te beluisteren. Rob Knuvelder, stiefvader van Diana, is hiervan zo ongeveer de personificatie. Hij beraadslaagt met Diana's moeder Elisabeth over hun dochter die met een islamiet gaat. ‘Ze komen bij elkaar voor operatie G.O.D. - Grote Onbekende Demon. In hun opinie hadden ze die grote man met lange baard in lange soepjurk al jaren weggejaagd, was hij teruggedrongen in zijn hoek in de Nederlandse maatschappij. [...] Ze zijn anders dan wij, Els, wij geloven in niks, maar zij geloven met een vasthoudendheid, een hardkoppigheid, puur absolutisme. Ze geloven heilig in de onderwerping aan het opperwezen. [...] Ze laten zich slachten voor hun G.O.D. Hun G.O.D. zegt dat.’
Ook de karakterisering van de zoon van de imam en de manier waarop hij met zijn geloof omgaat, laat weinig aan duidelijkheid te wensen over. De jongen leert de koranverzen uit zijn hoofd, ‘verzen als oneindige eeuwige onbreekbare hemelse en wereldse opbeurende en neerdrukkende waarschuwende en vrome stromen voor zich uitduwend, tot zijn ziel en hart samensmolten met wat hij had geleerd te onthouden en dat hij weer teruggaf aan de eeuwige ruimte zonder dat zijn ziel er ook maar een vocaal van had verwrongen of achtergehouden. [...] Zo veel vragen had hij, maar hij stelde ze niet.’
Benali zelf is niet gelovig en heeft nooit kunnen geloven in het verhaal achter de godsdienstige rituelen. ‘Rituelen zijn belangrijk - ze houden mensen in zekere zin bijeen - maar ik kan er niet aan meedoen. Ik ben een toeschouwer. Ik heb nog steeds geen reden gevonden om aan te nemen dat God bestaat’ (Trouw, 2003). Toen hij op zijn achtste ging bidden en geen reactie kreeg, heeft hij de conclusie getrokken dat hij het maar ergens anders moest zoeken en dat religie flauwekul is. Abdelkader Benali heeft weinig op met de islam en al even weinig met de mannen in de moskee: ‘Ze hebben het spirituele gehalte van een wortel. Ze zijn verbeeldingsarm en daarbij gunnen ze anderen niet een andere weg. Hun geloof is gebaseerd
| |
| |
op angst en ik vind elke doctrine gebaseerd op angst verwerpelijk’ (Blvd, 2003).
Toch staat de schrijver van Marokkaanse afkomst niet afwijzend tegenover religie. De langverwachte is geen afrekening met de islam. ‘Voor de verhalen en de houvast die religie biedt aan eenvoudige mensen kan ik waardering opbrengen. Mensen met een totaal niet-intellectuele achtergrond hebben een geloof nodig. Zij kunnen niet terugvallen op Bach of Mozart of sbs6, maar vallen terug op de traditie. Als je die afpakt, staan ze helemaal in de kou’ (Blvd, 2003). Benali krijgt wel eens het verwijt dat hij te aardig is voor gelovigen. Dat komt doordat hij naar eigen zeggen tussen wal en schip valt: zijn ouders zijn ongeletterd, hijzelf heeft een goede opleiding gehad. De schrijver heeft geen behoefte om de islam een ‘achterlijke cultuur’ te noemen of Mohammed een ‘perverse tiran’. ‘Ik kan niet uit wrok of frustratie schrijven. Met een doornkluwen op mijn kop val ik stil [...]. Een verhaal wordt pas goed als je over je frustratie heen bent, een lichte toon kan treffen. Het is leuk het universum pootje te lichten, met een sardonisch plezier de dingen op zijn kop te zetten’ (De Volkskrant, 1997).
Op mild-ironische toon worden in het hoofdstuk Vijf zuilen voor beginners de islamitische zuilen becommentariëerd. De eerste zuil van de islam - volgens de foetus: ‘Beveel jezelf aan bij Allah, geef hem je stem [...] - is een ‘dogma dat er op het eerste gezicht kraakhelder uitziet [...], maar al snel overvol raakt met allerlei kleine zuiltjes.’ En in het hoofdstuk Islam voor gevorderden zou de lezer een inhoudelijke verhandeling over de islam verwachten. De daadwerkelijke strekking is echter triviaal, zelfs grappig. ‘Beste imam, mijn vrouw wil altijd praten na het vrijen, maar ik wil slapen’, of: ‘Beste imam, ik moet altijd twee uur extra tijd wachten voor mijn vrouw eindelijk onze festiviteiten verlaat. Waarom zo lang en waar hebben ze het over?’ Wachtend op de grote, uitdagende vraagstukken, raakt de imam vermoeid van het dagelijks bezig zijn met dit soort vragen.
| |
Eigen invulling van het geloof
Bepaalde personages in De langverwachte geven op een eigen manier vorm aan hun geloof en wijken daarmee af van de algemeen geldende regels. Neem Omar Omar, de Marokkaanse pleegvader van Driss Ajoeb. Hij neemt het niet zo nauw met de religieuze voorschriften, plaatst als enige op de geboortedag van de Profeet geen witte vlag op zijn dak en laat op het Suikerfeest geen lam slachten voor zijn deur. Wel steekt hij als enige tijdens Ramadan elke avond na zonsondergang een vuurpijl af. De dorpsbewoners weten dat dan het moment is aangebroken waarop ze mogen bidden en eten en ze vertrouwen hierin op Omar Omar. Ook iemand die op een min of meer persoonlijke manier invulling aan zijn geloof geeft, wordt gewaardeerd en kan een leidraad zijn voor mensen.
Mehdi Ajoeb, de aanstaande vader, houdt zich op den duur minder strikt aan de
| |
| |
regels van zijn geloof. De zeventienjarige Marokkaan neemt het steeds minder nauw met de voorschriften omtrent voedsel en alcohol. Een van de laatste hoofdstukken is Mehdi is dronken. Als Diana lichamelijke toenadering tot hem zoekt, stribbelt hij niet tegen, hoewel de ‘prescripties van de heilige Schrift door zijn geweten vlogen met de snelheid van een bobslee.’ Mehdi heeft last van zijn geweten, van alle geboden en verboden die hij in zijn opvoeding heeft meegekregen. Hij laat dit echter niet overheersen en gaat zelfs kerst vieren bij Diana thuis. Dit gaat hem niet makkelijk af - de soepkommetjes zijn in Mehdi's overspannen hoofd ingewreven met varkensvet - maar hij ís er wel.
Mehdi's vriend, de rapper Boedoeft, heeft aanzienlijk meer moeite om zich te ontworstelen aan de ‘dwingende valstrikken’ van het geloof en van zijn familie. Hij voelt terdege aan dat hij niet zonder die gemeenschap kan leven, dat hij er zin en inspiratie aan ontleent, maar tegelijkertijd schopt hij overal tegenaan en vindt hij Ramadan iets voor mietjes. Als oplossing combineert hij in zijn rapteksten heilige teksten met taal van de straat, zodat het voor mensen die niets afweten van de taal van God of van de straat, onduidelijk is wat nu waar vandaan komt.
| |
Contact op religieus vlak
In De langverwachte manifesteert zich op verschillende manieren contact op religieus vlak. Diana's stiefvader Rob Knuvelder, aanvankelijk zeer fel gekant tegen het islamitische geloof, trekt uiteindelijk de stoute schoenen aan en bezoekt de moskee (een omgebouwde kerk), nadat hij van een cyber-imam geen antwoord heeft gehad op zijn e-mail over de toekomst van zijn dochter Diana. ‘Ik ben naar de imam zelf geweest. Ik heb ze in het hol van de leeuw opgezocht’, zegt de man die zichzelf Mohammed Knuvelder noemt. Zonder van elkaar te weten wie de ander is, zitten Driss Ajoeb en Rob Knuvelder, de vader en de toekomstige schoonvader van Mehdi, naast elkaar in de bijna lege moskeezaal. Driss vraagt de imam om raad inzake zijn vrouw Malika; ze praat niet meer tegen hem en is tijdelijk ergens anders gaan wonen, en ook Rob zoekt zijn toevlucht tot de imam. Hij ziet er in zijn gedragingen bijna uit als een moslim, hij de atheïst, die in eerste instantie flauwe vragen stelt en provocerende opmerkingen maakt. Dat de Marokkaanse Mehdi en de Hollandse Diana het bed delen, lijkt contact te zijn in de meest verstrekkende zin van het woord. Hun samensmelting mondt uit in een zwangerschap en lijkt daarmee een levensvatbare combinatie te zijn (het kind komt in het laatste hoofdstuk gezond en wel ter wereld).
De Hindoestaanse Sjanti, die samen met de verwaterde moslim Amar een telefoonwinkel in Rotterdam runt, gaat een reuzenstap verder. ‘Diwali en kerst, maar ook Ramadan en Rosj Hasjana: het zijn de 80watt-lampen van de monotheïstische godsdiensten.’ Sjanti wil kerstversieringen in de winkel ophangen en Amar is hier- | |
| |
tegen (‘Een Verenigde Naties van de religies hier krijgen we, wallah, mooi niet’). Eigenlijk wil ze een kerststal kopen, waarin alle nationaliteiten en religies rondom het kindje Jezus staan, ‘dat ze niet zag als mens of als god [...], maar als een kind waar iedereen hartstochtelijk aanspraak op maakte en dat je zou beschermen alsof het je eigen neus was.’ Ze legt een interculturele verzameling engelen aan: een kerstengel met een trompet: Gabriël, en eentje met hoorntjes: Iblies, verder een kerstengel met een ‘onwaarschijnlijke rasta’, een ander met een Feyenoord-shirt en sommige met een dikke Perzische snor.
De vrijblijvendheid van Sjanti kan op het eerste gezicht verfrissend lijken: in de panreligieuze kerststal maakt iedereen aanspraak op het kindeke Jezus en misschien hebben ze het allemaal wel gedeeltelijk bij het rechte eind. ‘O, hoe nietig zijn we dat we, blind als we zijn, andere blinden de weg wijzen’, verzucht de foetus elders in De langverwachte. Maar de vrijblijvende instelling van Sjanti leidt vooral tot verschraling en verarming. Religies mengen zich zodanig, dat er een onduidelijke, onverschillige mix overblijft. Een dergelijke opvatting is typerend voor Benali: hij lijkt een logisch en samenhangend geheel neer te zetten, maar bij nader inzien blijkt het weinig consistent te zijn, onherkenbaar en verbrokkeld. Benali geeft dat ook toe: ‘Wat [ik] wil, is een wereld laten zien zonder samenhang, maar toch een verhaal blijven vertellen’ (hp/De Tijd, 2002).
| |
Migranten in Rotterdam
In De langverwachte wordt een beeld geschetst van een migrantenwereld in Rotterdam. De islamitische slagerij, de koranlessen in de moskee, de maaltijd van een Marokkaanse familie, het zijn stuk voor stuk kijkjes in de Marokkaanse cultuur. Benali ridiculiseert noch de Marokkaanse noch de Nederlandse cultuur. Vooroordelen belicht hij wel. De Marokkaanse rapper Boedoeft waarschuwt zijn Kaapverdiaanse vriend: ‘Pas op met die Marokkanen, Kaap. [...] Ze stelen je overhemd en verkopen het je terug.’ Malika is bang dat nieuwkomers er een ‘pestzooi’ van zouden kunnen maken. Nederlanders zijn volgens de imam ongelovig, ‘je krijgt het geloof er met geen stok bij ze in.’ Ook ben je in Nederland van alles zeker ‘behalve je geboorte en je dood’ en is het land kouder dan je denkt.
De houding van Nederlanders wordt getypeerd als: ‘Niemand heeft hier behoefte aan een scherpe Saharawind, waar koelte op zijn plaats is.’ Boedoefts vader kan het niet verkroppen dat de gemeente weigert hem extra subsidie op een wasmachine te verstrekken. Hij verwoordt zijn frustratie: ‘Ze willen dat we een rivier opzoeken om daar met groene zeep en op een steen de rest te doen. Ze willen dat we onze holen weer opzoeken, dat we ons gedragen als onze voorouders. Wat is de volgende stap: dat we water halen bij een bron? Krijgen we subsidie op ezels? Zijn we daarvoor hier naar toe gekomen?’
| |
| |
De hoofdpersonages uit de roman zijn bijna allemaal eenzaam, ontworteld en verweesd, meer kun je er niet van maken. De foetus waarschuwt ons al in het begin: ‘Wij heten Ajoeb, wat Job betekent in gewone mensentaal en Job schijnt een onfortuinlijk figuur op aarde te zijn geweest [...], maar voor God was hij een soort beschermeling, een weeskind [...]. Ik stam af van Job. 't Stikt hier van de stakkers.’ Vooral Driss Ajoeb heeft moeite met zijn bestaan in Nederland. Hij trekt fel van leer tegen de Hollanders met hun Hollandse botten en hersens, waarop een radiopresentator hem fijntjes laat weten: ‘Organen zijn nationaliteitsloos, meneer Ajoeb.’ De Marokkaanse taal is voor hem een belangrijk facet van zijn identiteit. Wanneer een vreemde schrijver een Nederlandse prijs heeft gewonnen, is hij verontwaardigd: ‘Het voelde alsof iemand de bakstenen van zijn huis had gepikt, er zijn eigen huis mee had gebouwd en daar nu flink mee aan het pronken was. [...] Ik ben tegen deze vermomming van ons cultureel erfgoed, dat nu zomaar aan de wolven wordt prijsgegeven.’ Schaamte is voor hem een bekend gevoel, bijvoorbeeld in een gesprek met Mehdi's leraar, ‘een man die kon lezen en schrijven, vergeleken bij wie hij maar een aap was, een man die zo ontzettend goed uit zijn Nederlandse woorden kwam dat je ze bij elkaar kon vegen en er een woordenboek mee vullen om aan de eerste de beste migrant te verkopen en die ermee te belazeren [...].’ Ook Mehdi heeft een ‘groots talent om schaamte omnipotent te laten zijn.’
| |
Symboliek van water
In Benali's roman over migranten in Nederland waterland wordt water vaak als beeld gebruikt, met vele symbolische betekenissen, zowel negatief als positief. Malika herinnert zich van haar eerste jaren in Nederland niet meer dan een ‘opeenvolging van slagregens en donkerte, alsof God dit land elke keer naar de rand van de afgrond schoof en zich net op het moment dat hij haar overboord wilde kieperen, richting vergetelheid, bedacht en het land terugschoof om haar opnieuw te geselen met hagel en sneeuw, die “als spijkers naar beneden komt en ons stom en doof maakt.”’ Haar verblijf in Nederland was aanvankelijk somber, bedreigend, vernietigend bijna. Ook Mehdi ervaart de dreiging van water, als hij naar school loopt door een dichte nevel en vele plassen moet ontwijken die zwart zijn als Oostindische inkt.
Water is niet alleen bedreigend, het kan ook kil, koud en bevroren zijn: Driss is een poolkap die smelt en weer wordt opgebouwd. Het kan vervuild of verontreinigd zijn, tekenend hiervoor is de taak die de moslim De Kaap zichzelf gesteld heeft: hij wil handelen in 100 procent halal auto's, omdat hij de ‘tere, heilige ziel van een moslim’ wil omhullen met een harnas. ‘Waar het harnas tegen beschermde was duidelijk, de schadelijke mist van Rotterdam. Je raakte zo besmet, alleen een heel goede bescherming kon de kwalijke invloeden buiten houden.’ Water wordt
| |
| |
ook neergezet als een omgeving waar je stuurloos kunt zijn. Malika zong het liedje ‘Mijn hoofd dobbert op het water, wie vist 'm eruit.’
Anderzijds wordt water ook gebruikt als positief symbool. Het kan reinigend, zuiverend zijn, lezen we wanneer imam Mansoer Rob Knuvelder in de moskee ziet zitten. De imam ziet voor het eerst een niet-Marokkaan in de moskee, misschien wel een ‘verdwaalde ziel die hij hoogstpersoonlijk van top tot teen zou schoonwassen. Vuil was hij nu, maar zo meteen zou hij schoon en blank zijn.’ En de foetus zegt: ‘Islam, hoe ver en diep haar bladerdak ook reikt, hoe verkoelend en beschut ze ook is, kun je altijd nog, als je de juiste zeep hebt, van je handen afwassen. Terwijl het via de afvoer weggorgelt, ontsnapt je een traan, maar daar blijft het dan ook bij.’
Water kan daarnaast symbool staan voor oorsprong, getuigen de woorden van Sidi Mansoer: ‘[De mensen] zijn blind geworden voor hun mogelijkheden en ze weten niet meer waar ze vandaan komen. Hun wortels liggen dieper dan de klei hier, als ze eens wisten dat onder het land de rivier van het geloof stroomt, ons schone, onaantastbare verleden.’
Het staat ook voor een vruchtbare, warme en behaaglijke omgeving. De foetus bevindt zich in het vruchtwater in de baarmoeder, bron van leven. En Mehdi pleit voor Nederlandse kinderen in de klas want hij wil ‘twee kranen in plaats van een. [...] We hebben nu maar één kraan openstaan, de koudwaterkraan, als we de Nederlanders erbij krijgen hebben we ook wat warm water. Dat zou toch veel fijner zijn?’ Mehdi voelt zich als het ware in de kou staan, min of meer naast de Nederlandse cultuur.
| |
Doorbreek de muren
Het moeilijk mengen van cultuurstromen toont zich regelmatig in De langverwachte. Dit gegeven zegt zowel iets over de houding van Nederlanders als over die van migranten voor wat betreft het toelaten van en zich mengen in andere culturen. Benali is ervan overtuigd dat zowel de monoculturele als de multiculturele samenleving niet bestaan. ‘Het zijn verzinsels van slecht geïnformeerde mensen met weinig historisch besef. Je bent als mens altijd het product van meerdere culturen. Als je dat ontkent, ontken je een deel van je mens-zijn. Er moet meer nadruk komen op solidariteit en universaliteit, meer op de overeenkomsten dan op de verschillen.’ (Benali, Contrast, 2002). Daarbij vertrouwt hij op de ‘intuïtieve redelijkheid’ van de mens, waardoor mensen samen kunnen leven, elkaar waarderen en respecteren. Nederlander zal Benali naar eigen zeggen nooit worden en Marokkaan is hij nooit geweest. ‘Het is iets daar tussenin en daarvan de lusten en de lasten, de klappen en klachten. Daar leg ik rekenschap van af in mijn boeken: ik laat zien wat het kan zijn, wat het is geweest en wat het kan worden. Er is een geweldig kernreactor
| |
| |
van assimilatie aan de gang geweest en nog steeds zijn we bezig om deel te worden van de omgeving’ (Jacqueline Bel, p. 119).
Benali pleit ervoor om de muren te doorbreken en onderdeel te worden van de omgeving, zodat je er ook de vruchten van kunt plukken. Die vruchten zijn in De langverwachte op vele gebieden zichtbaar. Ik noem er slechts een aantal. In een Rotterdamse wijk blijkt een vreedzame coëxistentie mogelijk van Chinezen, Hindoestanen en Berbers. De jongens op straat spreken een mengelmoes van Nederlands, Marokkaans-Berbers, Creools en Kaapverdisch. Mehdi had in zijn schooltas een ‘half bruin Marokkaans brood waarin plakken kaas en samengeperste klodders pindakaas elkaar afwisselden’, Aan Diana's kraambed vindt de ontmoeting plaats tussen de Ajoebs en moeder en dochter Doorn. Maar de baby zelf is de mooiste en belangrijkste vrucht van contact, tussen een Marokkaanse jongen en een Nederlands meisje, een islamitische jongen en een meisje met een christelijke achtergrond.
| |
Literatuur
Abdelkader Benali, De langverwachte, Vassalucci, Amsterdam 2002. |
Judith Koelemeijer, ‘Literatuur moet ernstig zijn, dacht ik toen nog’, in: de Volkskrant, 10 mei 1997. |
Jan Slomp, Islam, Kok, Kampen 1999. |
Jacqueline Bel, ‘Zo groot als ik nu ben, ben ik nog nooit geweest’, in: Armada, januari 2000. |
Peter Ouwerkerk, ‘Abdelkader Benali bestrijdt met het woord: “Stop de geur”’, in: Rotterdams Dagblad, 15 februari 2002. |
Rien van den Berg, ‘Allah en de Kindertelefoon’, in: Nederlands Dagblad, 22 februari 2002. |
Ricci Scheldwacht, ‘Geen titel’, in: hp/De Tijd, 22 februari 2002. |
Annemiek Neefjes, ‘Abdelkader Benali's kompas’, in: Vrij Nederland, 23 februari 2002. |
Abdelkader Benali, ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, in: Contrast, 2 december 2002. Juryrapport Libris Literatuurprijs, Amsterdam, 7 mei 2003. |
Arjan Visser, ‘Ik moest wachten’, in: Trouw, 28 juni 2003. |
Marijke Streefkerk, ‘De langverwachte erkenning’, in: Blvd, juli/augustus 2003. |
Marieke Nap (1973) studeerde Romaanse Talen en Culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze is werkzaam bij de Evangelische Omroep, waar ze onder meer artikelen voor Visie schreef. Daarnaast verricht ze vertaalwerk in het Frans.
|
|