Liter. Jaargang 6
(2003)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Gods geheimDe meeste romans die me stilzetten, tot nadenken stemmen of herkenning oproepen passen binnen mijn verwachtingskader van een goed boek: er is een duidelijke verhaallijn, waarbinnen de hoofdpersoon tot ontwikkeling komt, doordat hij zich voor een probleem gesteld ziet en daarmee aan de slag gaat. Ik wil ook graag door een boek tot nadenken gestemd worden en liefst tot nieuwe inzichten komen. Bijzonder getalenteerde auteurs weten dan ook nog meerdere verhaallijnen zo te verweven, dat het geheel een eenheid blijft vormen. Een vrij goed voorbeeld van zo'n roman is De procedure van Harry Mulisch (1998). In dit boek snijdt Mulisch verschillende onderwerpen aan en werkt die in meerdere verhaallijnen uit. Zo is er de wonderlijke overlevering binnen het jodendom die vertelt over een golem, geschapen door de mens. In het heden probeert Victor Werker zelf de basisstof voor nieuw leven te scheppen, de eobiont. Verder is er nog sprake van een moordplan en schrijft Victor brieven aan zijn doodgeboren dochter Aurora. Wat het boek ook bijzonder maakt, is de mix van tekstsoorten. De grenzen tussen roman, toneelstuk, brief en essay vervagen. Maar de eenheid wordt er allerminst door aangetast. Mulisch verstevigt die ook door de akten a, b en c waarin hij dit boek heeft verdeeld, allemaal te laten verwijzen naar taal: Het spreken, de zegsman en het gesprek. Door dat woord is de wereld en de mens geschapen, door het woord wordt ook de roman geschapen. Zoals Mulisch al vaker heeft laten zien in zijn romans, neemt hij graag de plaats in van God. Hij wil zelf scheppen! De stad Gods van E.L. Doctorow (oorspronkelijke uitgave 2000, Nederlandse vertaling 2002) vertoont verschillende overeenkomsten met De procedure van Mulisch, maar overtreft deze in kracht en virtuositeit. Doctorow is dan ook een groot schrijver, wiens boeken veelvuldig zijn vertaald en verfilmd. Ik zal proberen duidelijk te maken waarom ik gecharmeerd ben van zijn boek.
Doctorows oeuvre beslaat de geschiedenis van zijn land vanaf de negentiende eeuw tot heden. In De stad Gods wordt aan de hand van enkele indringende feiten uit de twintigste eeuw, zoals de twee wereldoorlogen en de ontdekkingen in de wetenschap, door de auteur gezocht naar de oorsprong van het heelal, de zin van het bestaan en het probleem van het kwaad met betrekking tot een, zoals hij aanneemt, goede God. In eerste instantie werd ik door de flaptekst eerder afgeschrikt dan aangemoedigd om dit boek te gaan lezen. Er wordt namelijk gesproken over een ‘verbluffende en duizelingwekkende totaalroman waarin de balans van de twintigste eeuw wordt opgemaakt en het grote vraagstuk van onze tijd in een schitterende stijl onder de loep wordt gelegd: de verhouding tussen wetenschap en religie, twijfel en geloof na een met bloed doordrenkte, door technologie ge- | |
[pagina 78]
| |
domineerde eeuw.’ Mijn gedachte was: God zal wel weer hopeloos te kijk worden gezet, ik raak gefrustreerd en haak halverwege af. Kennis nemen van het afwijkende gedachtegoed van anderen doe ik graag en met veel interesse, maar deze benadering is me te bekend. Maar omdat het boek een geschenk was van een gewaardeerde collega vatte ik toch moed. Ik ken hem als een belezen mens, met belangstelling voor de meest uiteenlopende zaken op cultureel gebied én ook als iemand die graag een beetje prikkelt en confronteert. Dus ik begon toch maar met lezen: Dus volgens de theorie is het heelal vanuit een punt - een singulier ruimte/tijdpunt, een moment/ding, een deeltjesfysische oergebeurtenis of quantumsubstantieve toevalligheid - exponentieel uitgedijd, en wel zodanig dat het woord ontploffing tekortschiet, ook al staat de theorie bekend als die van de oerknal. Wat we daarbij niet uit het oog - uit ons oog - mogen verliezen, is dat het uiteenspattende heelal niet een al bestaande, gegeven ruimte in vloog, maar dat het de ruimte zelf was die zich opblies en alles meevoerde in een machtig uitdijende bloei, een stille flits waarmee in een paar tellen heel het middelpuntvliedend universum van gas en materie en duisternis-licht ontstond, een kosmische ploep van niets naar de volle omvang en chronologie van de ruimtetijd. Ja? Nou, nee. Niet echt. Een hardnekkig alfamens als ik duizelt het nu namelijk al behoorlijk. Tja, toch doorzetten maar, en stiekem even doorbladerend zie ik tot mijn vreugde dat er na twee bladzijden alweer een andere episode begint. Tot die ook al snel weer eindigt en er een emailtje van tien regels opduikt. Hoe fragmentarisch gaat dit worden? Ik raak vervolgens namelijk verdwaald in een enkele bladzijde uit het aantekeningenboekje van een schrijver, met zinnen en flarden van zinnen over de gebeurtenissen in het Battery Park in New York. Zo rijgen de tekstsoorten zich aaneen, nog in veel snellere opeenvolging dan bij Mulisch. Het gaat van verhalende poëzie over de oorlogservaringen van een vliegenier naar een filmscript en van songteksten naar aantekeningen. Wellicht ongelofelijk maar waar, is het feit dat Doctorow in staat is gebleken om van dit alles een eenheid te maken, zodat het lezen niet alleen maar doorzetten blijft, maar het verhaal me steeds meer in zijn greep krijgt. Het heeft me in eerste instantie veel moeite gekost om vast te stellen hoe hij dit klaarspeelde. Want volgens de titelpagina is dit boek een roman, dus wil ik er graag een enigszins doorlopende en zich ontwikkelende verhaallijn in ontdekken. En dat is moeilijk, zo niet onmogelijk. De auteur heeft in een interview duidelijk gemaakt dat de fragmenten zijn gegroepeerd rond circa tien thema's. ‘Het boek komt telkens op die thema's terug’, zo vertelt Doctorow, ‘en maakt langs die weg ontwikkelingen door. Eigenlijk roept het de illusie op van chaos en discontinuïteit, terwijl het in feite zeer gestructureerd is.’ (de Volkskrant, 7 juli 2000) Doctorow lijkt onder de indruk te zijn van het wonder van het universum. Hij schrijft namelijk over de wonderlijke, ongelofelijke theorieën omtrent het ontstaan van het heelal. Het is volgens de hoofdpersoon nauwelijks mogelijk om er een logische, beredeneerbare theorie | |
[pagina 79]
| |
over te hebben. Hij onderzoekt de geloofwaardigheid van het bestaan van een god, en is op de eerste bladzijden van zijn boek al heel stellig: Als God werkzaam is in deze materie, deze elementaire feiten, deze schijnbare concepten, dan is Hij zo ontzaglijk dat Hij niet toegankelijk is voor een menselijke smeekbede om vertroosting, of leniging, of de verlossing die het zou zijn om te worden toegelaten tot Zijn geheim. Naarmate het verhaal in deze roman zich verder ontwikkelt, neemt echter ook het aantal gruwelijke feiten uit de afgelopen eeuw toe en wordt de strijd die een van de personages hiermee voert steeds heftiger. De schrijver Everett, samensteller van de teksten, vertelt over de predikant Pemberton, kortweg Pem, die ontdekt dat een groot kruis uit zijn kerk is verdwenen. Hij vindt het na enig zoeken terug op het dak van een gebouw waarin een kleine synagoge is gehuisvest. Zo komt hij vervolgens in contact met Sarah, de vrouwelijke rabbijn. Langs deze verhaallijn wordt steeds duidelijker dat Doctorow dieper wil doordringen tot het probleem van het kwaad, een van de thema's. Pem worstelt met zijn ambt, omdat zijn geloof in een goede god afbrokkelt. Hij kan gewoonweg niet meer geloven dat God het kwaad toelaat in de wereld, in mensen, in hemzelf. En als ik de voorpaginamoordenaars van onze eeuw bezie, [...] weet ik in mijn eigen zondig hart en vanuit de diepten van mijn weinig heldhaftige persoon dat zij vanuit de menselijke mal de geschiedenis zijn binnengetreden, mijn soort zijn [...] uit mijn genetische code gegoten [...] met een familiegelijkenis zo onmiskenbaar dat ik wel kan huilen van doodsangst en wanhoop. Doctorow onderzoekt dus de geloofwaardigheid van het bestaan van een god en van diens macht in deze wereld. Dat deed hem kiezen voor juist deze titel, want de kerkvader Aurelius Augustinus trachtte in zijn De civitate Dei in feite hetzelfde te doen in zijn tijd, de vijfde eeuw na Christus. Doctorow heeft ook verklaard dat hij inderdaad een nieuwe versie van van het oude verhaal van De stad van god heeft willen schrijven, een soort correctie op Augustinus. De civitate Dei werd door Augustinus geschreven na de inname van Rome door de Gothen in 410. Tegen de christenen was het verwijt gerezen dat het Romeinse rijk verzwakt was door het prijsgeven van de heidense tradities. Veel christenen die lange tijd geloofden in een onverbrekelijke band tussen het rijk van God en het Romeinse rijk, werden aan het twijfelen gebracht. Want wat moest er van de wereld worden, nu Rome ten onder was gegaan? Augustinus wil de verdediging van de christelijke leer op zich nemen en zorgen dat de christenen zelf hun twijfels overwinnen. De uitwerking van de tweestatenleer, de staat van God versus de wereldse staat, mondt uit in de cruciale vraag naar de oorsprong van het kwaad.Ga naar eind1. Zijn grote moeite is dat het kwaad in de wereld niet samengaat met het goddelijke. Hij laat in zijn boek zien dat de bewarende genade van God door alles heen werkt in de harten van mensen. Zij maakten in het allereerste begin van hun bestaan de verkeerde keuze, namelijk voor zichzelf en tegen God. De mens misbruikte zijn vrije wil. | |
[pagina 80]
| |
Doctorow stelt heel verrassend dat Augustinus Genesis 2 tot en met 4 heeft bewerkt, om zo de term ‘erfzonde’ en de theorie van de universele verdoemenis te kunnen introduceren. Tegelijk is het volgens Doctorow dus een prachtig voorbeeld van de macht van de verteller om de feiten te kunnen manipuleren! Want zo is hij in zijn romans zelf ook voortdurend aan het werk. In feite schrijft hij in zijn boeken een soort persoonlijke Amerikaanse geschiedenis. Hij vermengt historische gegevens vaak met verzonnen gebeurtenissen en verdedigt die aanpak met de stelling dat wat wij als werkelijkheid beschouwen, dus óók de historische feiten, voornamelijk een constructie zijn van de cultuur. De mythe om die feiten heen is interessant voor schrijvers, omdat dat ruimte laat voor een eigen toonzetting. Toch vind ik na lezing van de roman zijn keuze voor juist deze titel nog steeds vreemd. Doctorow heeft weinig op met het christendom, maar wil wel aansluiten bij een kerkvader en laten zien dat geloven in die God van toen eenvoudigweg niet meer mogelijk is. Als je de zaken logisch benadert, past het beeld van een goede God namelijk niet bij al het kwaad en lijden dat in deze wereld aan mensen voorbijtrekt. Een antwoord op de vragen en twijfels van de hoofdpersoon over lijden en een goede God is er in feite niet voor Doctorow. Die verklaring blijft Gods geheim, en dus wordt Hij afgeschreven, omdat de moderne mens daar niet mee kan leven. En dat bevredigt niet, die wanhoop en dat vastbijten in het rationele, althans niet voor mij. Daar raak ik Doctorow dan ook kwijt. Want in het bestaan van God geloven, de bijbel lezen en ervan uitgaan dat heel dit bestaan van oorsprong goed was, heeft niets te maken met sleutelen aan het begin van Genesis. Het is mijns inziens aannemen wat daar staat, ook al lost dat niet al je vragen omtrent goed en kwaad op en het is zeker ook geen zwaktebod. Het is geloven en voor waar houden, zoals elk mens omtrent het ontstaan van het heelal iets gelooft. Doctorow is een woordkunstenaar. Hij is in staat om zijn visie op leven en werkelijkheid te vertalen in een roman die leesbaar blijft, ondanks de vele fragmenten. Hij heeft het gepresteerd om het overkoepelende thema van de vragen omtrent God in de vele verhaallijnen zichtbaar te houden en zo de eenheid te bewaren. Vooral geeft hij een beeld van de wanhopige zoektocht van de moderne mens naar passende antwoorden. Daar zit voor mij ook de herkenning, omdat het in deze tijd door mensen om mij heen regelmatig zo wordt beleefd. Een goed geconstrueerd verhaal dus, dat handelt over de wezenlijke zaken van het leven en weet te boeien, te verrassen en tot nadenken te stemmen. Marieke Bijl-van Daalen (1973) is neerlandica en was tot voor kort docente in het voortgezet onderwijs. |
|