zien, maar ook om het voelen. De bliksem treft de ‘je’. Omdat in de eerste 6 regels het onweer al zo opgeroepen is, is de bliksem er letterlijk. Door de bliksem getroffen worden en sterven zijn dan synoniem. Maar omdat de ‘je’ ook daarna nog wordt toegesproken, komt ook de figuurlijke betekenis erbij: als door de bliksem getroffen.
Aanvankelijk dacht ik dat de regel ‘die heer en meester is’ gewoon geschrapt kon worden. Het is immers wel duidelijk dat iemand die door de bliksem getroffen wordt, niets heeft in te brengen tegen die bliksem. Misschien dat het zinnetje gered wordt door de verwijzing naar de Heer en Meester.
Doordat regel 6 de blik van de lezer naar de kelder getrokken heeft, zie je hoe iemand die zich verborgen heeft toch nog getroffen wordt. Alsof er op hem gemikt wordt. Door de Heer en Meester?
Door het ontbreken van de interpunctie is niet duidelijk of iemand zelfs na tijden getroffen wordt of dat er zelfs na tijden geen ijs van bidden meer is. Wat is ijs van bidden? In ieder geval verwarmt en troost het gebed niet. Bidden wordt hier verbonden met kou. En zelfs dat koude gebed, of dat gebed dat je in de kou laat staan, is er niet meer.
Het blauwwit uit regel 11 vind ik wel mooi, omdat het zowel ‘rijmt’ met de bliksem als met het ijs. Het lyrische ‘o zo prachtig’ vind ik echter detoneren. Tot nu toe zijn de emoties juist impliciet gehouden, zelfs niet genoemd. Ik zie wel het tegendraadse, het schurende van het woord ‘prachtig’ tegenover de angst, maar ik heb het idee dat deze passage sterker wordt als je die zo kaal mogelijk houdt.
Volgens mij hoort er echt een punt achter ‘meer’ in regel 10. Het direct erna plaatsen van ‘o’ maakt het gedicht alleen maar onhelder. Je leest even door, corrigeert jezelf en plaatst dan alsnog een punt. Dan kan die er net zo goed staan.
Misschien kun je in regel 13 niet meer om het woord angst heen, maar ik zou het liever weg hebben. De angst is in dit gedicht al zo manifest, dat die eigenlijk niet meer genoemd hoeft te worden. Donder en bliksem zijn wel erg geijkte omstandigheden voor angst, trouwens.
De angst blijkt uiteindelijk te maken te hebben met het eeuwig lijden, de angst voor het verloren gaan.
Daartegenover staat in regel 15-20 de vis, die hier volgens mij niet anders dan de Ichtus kan zijn. Hier is het niet de vis die gevangen wordt, maar de vis die vangt. Ik dacht dat ik die omkering ook bij Ida Gerhardt ergens gelezen had, maar ik kan me niet meer herinneren in welk gedicht. Waarom de vis ‘eerlijk’ wordt genoemd is mij niet duidelijk. Als het om de notie ‘rechtvaardig’ gaat, is het woord niet zo nauwkeurig.
Het woord ‘meesterlingen’ is origineel, maar het klinkt ook wel erg woordspelerig, net als het slotwoord van het gedicht.