lessenlang de gedichten van Achterberg. Het meest hield hij van ‘En Jezus schreef in 't zand’, het gedicht over de overspelige vrouw.
van hun figuur en brandden in de blos
waarmee zij heenging, als een kind zo licht.
Zo geestelijk schreef Jezus zijn gedicht.
Van Gerard Wijdeveld droeg hij vaak voor:
Er is een Lam dat bloedt...
en ik, die het aanschouwen moet
en van mijzelve zeggen moet:
ik ben het, die U bloeden doet...
Lode kon het niet over zijn hart verkrijgen op school onvoldoendes te geven, want zei hij, dat die kinderen hun best niet hebben gedaan kan ik ze niet kwalijk nemen, ik doe immers zelf mijn plicht ook niet. Als hij op een zomerse dag geen zin had in school, huurde hij een fiets in Zeeland. Op een eerste lesdag na een zomervakantie zat hij nog in Zuid-Afrika, hij belde naar school dat hij niet kwam en hoorde met plezier door de telefoon het rumoer van de binnenstromende klassen. Hier in Amersfoort werd hij met vervroegd pensioen gestuurd vanwege zoals dat heet ‘onverenigbaarheid van karakters’. Sindsdien bereisde hij met zijn acht of twaalf ns-kortingskaarten heel Nederland.
Zijn wereldreizen maakte hij uit nieuwsgierigheid en tegelijk was hij op de vlucht, vooral met kerst en nieuwjaar. Iedere keer versomberde hij als de vertrekdag naderde. Iedere keer belde hij op: ‘dit wordt mijn laatste reis, deze keer ga ik dood.’ ‘Waarom ga je dan?’ ‘Onrust.’
Ik zie nog hoe hij me op De Kamp tegemoet kwam - het was 1987 - met een enorme buil aan zijn hoofd. Gevallen in een Portugese kroeg. In de gevangenis beland. Onvrij, dat was het ergste. Schaamte.
Ik hoor hem vertellen van zijn reis naar China. Hoe hij een Chinees die hem in een fietstaxi had rondgereden, naliep en nawuifde tot de kar heel in de verte in de bocht verdween. ‘En nu’, zei Lode melancholisch, ‘zie ik die kleine Chinees nooit weer.’
Hij boekte op een Noors vrachtschip om het noorderlicht te zien. Hij draaide de kraan in zijn hut niet goed dicht, de vloer overstroomde, de hofmeester was kwaad. Lode kon zich onmogelijk schuldig voelen, maar hij had wel een probleem: hij had gedichten geschreven, die waren in het water onder z'n bed afgedreven, de vulpeninkt was weggevlekt en nu wist hij niet meer wat hij geschreven had. Daarover schreef hij toen maar een nieuw gedicht, dat in een literair tijdschrift gepubliceerd werd.
Deze zelfde naïeve zachtaardige Lode kon door zijn koppige onmaatschappelijkheid en zijn egocentrisme bewust op een pijnlijke botsing aansturen met mensen die hem op betere momenten lief waren. Vele van zijn vrienden heb ik niet gekend, zoals de tandarts Richard Miedema, die een vliegtuigje bezat en Lode meenam aan boord voor de balans, ‘als ballast’, zei Lode. Met Jan Alberts, vriend sinds de Ulo in Groningen, ging Lode het land in als manser met het centenbakje bij Jans draaiorgel.
Bij mij kwam hij in 1983 gedichten brengen, het begin van twintig jaar vriendschap met vele ups en vele downs. Ik was en ben