terlijke zin geen sprake meer van. Zijn vrouw schraagde hem: ‘Homme heeft volkomen gelijk’.
Uiteindelijk is dat wat deze man het meest typeerde: zijn gelijk. Dat is ook wat zijn gelovigheid karakteriseerde. Zijn lievelingstekst stond in Romeinen 8: Want ik ben verzekerd. Hij was zeer tekstvast, volgens de dominee. Aan tafel las hij maar uit enkele bijbelboeken. ‘Hij waagt zich niet zonder Paulus, de Grote Apostel, op de smalle bergpassen van het evangelie, laat staan in de moerassen van het Oude Testament.’ Eigenlijk prefereerde hij de Heidelbergse Catechismus boven de Bijbel. Zo had hij altijd gelijk, al speet het hem dat hij niet met de vrijmaking was meegegaan. Hessel schrijft na het overlijden van zijn moeder, in een kenmerkende toon, waarin betrokkenheid en distantie gemengd zijn: ‘Moeders dood gaf hem toch aanzienlijk minder aanleiding om van zijn geloofte getuigen dan zijn eigen maagoperatie. Het mocht dan met haar in orde zijn, met hem niet. Hij miste haar, maar hij miste vooral, nu de bevestiging er niet meer was, zijn gelijk.’
Merkwaardigerwijs krijgt Hessels vader, hoe scherp zijn portret ook is geëtst, in deze roman weinig menselijke identiteit. Het is niet zo simpel dat zijn uiterlijk gelijk niet vanuit een innerlijke betrokkenheid wordt gevoed. Bij lezing van sommige bijbelpassages lopen de tranen hem over de wangen, als ouderling zet hij zich met hart en ziel in, boerenvetes snijden hem door de ziel. Maar op een of andere manier komt er op dit niveau geen persoon voor je te staan.
Wanneer dat oordeel niet te prematuur was, zou je dat de roman als een gebrek kunnen aanrekenen. Terwijl je verder leest, wordt echter duidelijk dat Het verzet nu juist dit wilde laten zien. Hessel reflecteert erop naar aanleiding van zijn vaders tekstvastheid (‘wat je van buiten leert, neemt niemand je af’): ‘Je kunt een formulering overnemen, ermee instemmen, haar citeren, waardoor je haar macht verleent. Zoals een spreuk, een leus, een devies, een tekst op een wandbord of een vaandel. Maar wat doet zo'n tekst met jezelf? Hoe werkt wat je vanbuiten leert vanbinnen? Misschien is dat juist de tragiek, dat niemand het je afneemt. Je kunt erin thuis zijn, maar erin wonen? Je kunt je er wel in opsluiten en wat je zelf te zeggen hebt, opgeven voor het gezag van zo'n formulering.’
Als Hessels vader zijn vrouw verliest en zijn gelijk, blijkt het: hij sterft niet gewillig en gelovig, zoals zijn vrouw, die hij op haar sterfbed vraag en antwoord 1 van de Catechismus liet opzeggen, maar zwijgend, in verzet. Het is mooi dat Hessel een gedichtje van zijn moeder vindt:
Dank Heer, de zon brak even door,
U zag mij als uw eigen kind,
U, Vader, sloeg mij gade.
En ze schreef een regeltje Gezelle op: Het leven is geen vrede hier. Zo laat deze moeder achter haar masker van gelijkbevestiger meer eigen leven zien dan haar echtgenoot met zijn Ik ben verzekerd.
Hessel moet de erfenis beheren, maar van jongs af pleegt hij verzet. Als zijn vrijgemaakte oom op bezoek komt en voor zijn Doesburgse boekenkast staat, constateert hij vol onbegrip dat Campert en Couperus wel vertegenwoordigd zijn en Calvijn niet. ‘Hij blies door zijn neus en keek naar mijn vader met een blik van “is dit de jouwe?”’ Los van het feit dat het inderdaad onverstandig is om Calvijn ongelezen te laten, levert Wind met deze oom een prachtkarikatuur van een