| |
| |
| |
Hilbrand Rozema
Afrika-dagboek 2
Tussen de Straat van Mozambique en de Indische Oceaan
Waarin de schrijver van een zonnesteek herstelt in een kasteel dat honderd jaar slaapt en bewaakt wordt door de reuzenspin ‘Nephila madagascariensis’, verkwikt terugfietst, salueert voor martelaars en soldaten uit grote oorlogen en ten slotte aan de tafel zit die op zijn terugkeer heeft gewacht.
Jezus zegt dat je alles moet verkopen om die ene akker te kopen, als je weet dat juist daar een schat in de grond zit.
Een commentaar op de Thora zegt dat ‘zonden en reizen’ een mens ongelukkig maken.
De Prediker zegt dat een man die rondzwerft ver van zijn geboorteplaats, is als een vogel die rondvliegt ver van zijn nest (Prediker 27:8).
Confucius zegt dat het geen zin heeft te overleggen met iemand die een ander pad bewandelt dan jijzelf.
Miles Davis zegt dat je heel lang moet trompetspelen voordat je speelt als jezelf.
Elie Wiesel zegt dat ieder mens een gebed heeft dat bij hem hoort, zoals hij ook een ziel heeft die bij hem alleen hoort. Hij zegt vervolgens dat het vinden van je eigen gebed net zo moeilijk is als het ontdekken van je eigen ziel, en ten slotte, dat de meeste mensen leven met een ziel, en gebeden prevelen, die niet hun eigen zijn.
Friedrich Nietzsche zegt dat je de weg niet had gevonden als je niet was verdwaald.
Toon Hermans zegt dat je niet alsmaar moet spitten in jezelf, / in elke centimeter, / pas als je aan de ander denkt, / gaat alles stukken beter.
Plinius de Jongere zegt dat alle nieuwe dingen uit Afrika komen.
Een engel heeft tegen Jozef gezegd dat hij met zijn gezin naar Afrika moest vluchten.
Afrika is dus het continent waar Jezus als kind heeft gespeeld, naar de groene akkers turend, poppetjes van klei makend in de uiterwaarden van de Nijl, en als een spring-in-het-veld de slome buffels ontwijkend die sjokkend de karren en ploegen voorttrokken; door de spleetjes van zijn ogen naar de piramides kijkend en die reusachtige goddeloze driehoeken aan de Egyptische horizon tussen zijn duimpje
| |
| |
en wijsvingertje vangend en ronddraaiend; medelijden hebbend met de zwarte stenensjouwende slavenkinderen; zich vast voornemend om later vriendjes te worden met honderdduizendmiljoen zwarte kinderen...
De schrijver C.C.S. Crone, Utrechter en stadswandelaar, heeft gezegd: Hoe verder hij ging / des te langer / was zijn weg terug. Ook deze regel van Krone speelt een bepaalde rol in mijn leven. Hij komt immers regelmatig voorbij of beter gezegd, ik kom die regel voorbij.
Hij is te zien vanuit de trein, vlak voor station Utrecht Centraal. In witte letters geschilderd op de donkere blinde muur van een huis. Het kan zijn dat Krone als een Utrechtse Carmiggelt nauwelijks zijn eigen stad uitkwam en dus niet thuis was op het gebied van buitenlandse reizen, maar hij heeft wel gelijk.
Onder de rook van deze regel, op een boogscheut afstand, worden, alsof er een verborgen verband is, dakloze drugsverslaafden opgevangen, door het Leger des Heils. Het onderkomen ligt aan diezelfde kant van het spoor. Ik was ooit bij de opening van het opvangcentrum aanwezig en zag toen de spuitruimte. Een badkamerachtige ruimte met stoelen die normaal op persconferenties worden gebruikt. Bezoekers zetten hun elleboog op een schrijfplankje en stropen dan hun mouw op: de aanzet tot een nieuw verhaal.
De openingshandeling van de vergadering van een eenpersoonscomité met zichzelf.
De aanzet tot de schreeuw van een vallende Icarus.
De verlichting zorgt ervoor dat ze met de gifnaald goed hun aderen vinden. Er zijn ook douches. Hoe verder zij gaan / des te langer / is hun weg terug.
*
Hoe leefden de mensen van heel vroeger eigenlijk, de onheuglijke mensen die nog geen burn-out hadden. De stam van de schriftlozen, de mammoetjagers. - Die alleen al heel lang deden over het fronsen van hun voorhoofd, laat staan over de bijbehorende gedachten. In hun tijd was geestverruiming normaal. Die mensen hadden sjamanen, die hen voorgingen. Hoe werden hun ‘gewetens’ gevormd? Of waren zij alleen nog maar een groot ‘wij’?
Hebben mensen die geen schrift kennen, laat staan schrijfplankjes en schuldgevoel, die niks kunnen nalezen, die nog niet gehoord hebben van erfzonde, belofte en eis, wel een geweten? Kun je bijvoorbeeld een geweten hebben zonder dat je het zelf weet?
Of is ‘het geweten’ langzaam in de mensen gevormd vanaf het moment dat ze zichzelf konden bekijken in spiegels, en zo als het ware langzaam opgloeiend in de loop van de geschiedenis als een kooltje dat een heel bos aansteekt?
| |
| |
Is ons geweten een soort ‘Tatenleib’ van alles wat ons voorging vanaf het moment dat het de mensen langzaam begon te dagen in het oosten?
Of hing het hebben en vormen van gewetens af van variabelen als hun dieet (wel of geen geestverruimende middelen) en het seizoen (veel of weinig felle zon)?
Of hebben deze hersenspinsels, deze spinnenwebben, afgedaan toen het heidendom andere coördinaten kreeg en zich terugtrok in gebergten en onbegaanbare wouden en moet je ze opbergen in een koloniale hutkoffer?
Heeft je geweten sindsdien te maken met je besef van individualiteit en persoonlijke aansprakelijkheid? En dat weer met... (enzovoort).
Met het moment dat de Eeuwige je bij je eigen voornaam riep, net als gebeurde bij Samuel?
Waarom besloot op een dag een heldere troglodiet bepaalde dingen te gaan ‘onthouden’. Of ontdekte hij pas dat er dingen in het hoofd waren ‘onthouden’ omdat die dingen van vroeger als ongenode gasten steeds heel zwaar en massief in het hoofd rondliepen, met ploffende, logge poten, als bosdieren die allang uitgestorven hadden moeten zijn. Zodat hij het van zich af praatte, tekende, schreef?
Hoe reageerden zijn grotgenoten hierop?
Zeiden ze bijvoorbeeld (of gromden ze) dat hij niet zo bijdehand moest doen, net zoals in Nederland vroeger wel op schoolpleinen is gebeurd met tengere, bebrilde kinderen die graag boeken lazen, wanneer tijdens slagbal of ter hoogte van het fietsenhok bleek dat ze de namen wisten van de drie astronauten die in 1969 op de maan landden? Ik heb zelf zo'n jongetje gekend, hij had wel ter plekke in een hol onder de grond willen kruipen. Het kan zijn (maar dit zijn geruchten) dat er zelfs in een dichtbevolkt land als Nederland holen en grotten zijn, waarin groepen van dunne, brildragende kinderen een harde strijd om te overleven voeren.
Met een beetje geluk staan er in de winter soms ouderwetse ijsbloemen op mijn ramen. Het is altijd afwachten wat je te zien krijgt als je het ijs beademt of met de warmte van je vingertoppen een kijkgat smelt.
Daar komt het beeld al tevoorschijn, het scherpt langzaam. Het is winter en ik zie een zwarte hond, een slungelig beest. Alweer. Gisteren hing hij hier ook al rond, en de dag daarvoor ook. Voorzichtig en gemaakt-onverschillig slentert hij heen en weer, heen en weer. Die hond, die rothond, is druk met geen slapende mensen wakker maken. Met zo dicht mogelijk langs hun hondendromen lopen.
| |
| |
*
In dit hoge raamlicht van januari liggen zwartwit-foto's verspreid. Ze vertellen een mij onbekend verhaal. De kleuren neigen meer naar sepia, wat geen wonder is, want ze zijn oud. Ik heb ze een half jaar geleden gevonden in een vooroorlogs missiehuis in het zuiden van Madagascar. De kiekjes hebben blauwe stempels achterop met een naam die me intrigeert: ‘Thormodsgaard’. Zijn voornaam is Daniel, Daniel Thormodsgaard. Vast een zendeling van de American Lutheran Mission. Dit biedt mogelijkheden voor proza. Je zou eigenlijk op zoek willen naar de nu bejaarde kinderen die op die vooroorlogse foto's staan. Misschien leven ze nog wel, ergens in Scandinavië, zo te zien. Hun onbekende helblonde gezichten bedekken mijn bureaublad, alsof ze omhoog drijven in een zuurbad. Hun zwarte bedienden komen soms ook in beeld. Ze lachen altijd, alsof ze alles doorhebben, de toekomst al kennen.
| |
Vriendschap en vermagering te Madagascar, april-mei 2002
Antananarivo, 22 april Ik ben vorige week vrijdag aangekomen vanaf Johannesburg, na een vlucht van drie uur met een tussenstop in Tiloar. Een zuidelijk vliegveldje dat precies voldoet aan je vooroordelen over vliegvelden in de tropen: je kijkt uit het raampje, en ziet geen mensen of huizen, alleen bush. Dan zie je een strip met een roodwitte windvaan en enkele kleine, onbeduidende gebouwtjes daarbij. Het vliegtuig landt en je stapt uit. Overal is het doodstil. Het gras is geel. Hier en daar zie je aan de horizon een groene palm. De overkoepelende blauwe torenhoge tropenhemel is nadrukkelijk en drukkend aanwezig. Er lijkt hier veel meer smorend hete lucht te zijn dan land. Je knieën voelen slap, want het is hier zoveel warmer, en je wordt wat licht in je hoofd. Dan verman je je, en begint over de landingsbaan naar de gebouwtjes te lopen.
Welkom in de Repoblikoa i Madagasakira! Het is niet erg als je je wat gespleten voelt; dat past wel bij deze ‘outpost’, want Madagascar heeft momenteel al maandenlang twee presidenten, Marc Ravalomanana en Didier Ratsiraka.
De douaniers in Tiloar zijn gespannen, zenuwachtig. Sommigen lachen je stralend toe omdat ze blij zijn weer eens een toerist te zien - je bent zo te zien de enige toerist in het vliegtuig, dat voor driekwart leeg was tijdens de vlucht. Andere douanebeambten zoeken voorwendsels om ook jou de toegang te weigeren. Gelukkig heb je daaraan gedacht, en in benauwde intimiteit achter een groezelgordijn dat op een pashokje van de Hema lijkt, leg je steels een doos verfijnde sigaren uit Johannesburg op de vensterbank. De sfeer wordt ineens stukken beter.
| |
| |
Na een uur met geloken ogen doorlezen in een goed boek, om oogcontact met de militairen van deze in tweeën gebroken republiek te vermijden, mag je over de asfaltvlakte naar het vliegtuig terug. Het wordt al donker.
Een kwartier voor de landing verandert de lucht in een passend Tolkien-landschap vol drama, het wordt de mooiste vlucht die je je kunt heugen: het vliegtuig lijkt te krimpen, de wolken worden torenhoog, honderden meters hoog, grote cumuluswolken van donkerblauw, zwart en paars, en daartussen en omheen schijnt de laatste zon van deze dag. Het is als een landschap uit Star Wars, en het past wonderwel bij het grote onbekende dat nu begint.
Na de landing valt een drukkende tropenhitte op je en de regendruppels zijn langzaam en dik. Het is alsof je je tastend voortbeweegt en je wordt licht in je hoofd. Het is nu donker. Een jongen wacht op je, hij zwaait met een papier met jouw naam erop. Er is aan je gedacht.
Hij is de zoon van de accountant van de Malagasische ambassade, die je een tas met spullen heeft meegegeven voor de bruiloft van zijn neef. De accountant heeft zijn zoon opgedragen zich over jou te ontfermen. Hij wisselt ook meteen honderd dollar voor je. Je staat binnen no time met handenvol groezelig papiergeld, om precies te zijn 700.000 Malagasische Francs. Er is hier immers sinds de politieke crisis begon, vier maanden geleden, een gierende inflatie. Je propt het geld zolang ergens weg, waar het niet weg kan waaien, en kruipt in een wankele, roestige auto. De jongen, die naar bier ruikt, volvoert zwijgzaam zijn chauffeurstaak en omzeilt telkens ternauwernood de rotsblokken en oranje vuilcontainers, die zowel bedoeld zijn om het verkeer af te remmen, als om de hoofdstad economisch te verzegelen en uit te mergelen. Want de hoofdstad is de belangrijkste machtsbasis van mr. Ravalomanana.
Inmiddels is een oordeel losgebarsten van onweer, een hevig nachtelijk gebeuren dat zich gelukkig voornamelijk tussen de wolken afspeelt, en niet zoveel ontlading heeft van de wolken naar de grond. Het zal zich vanaf nu vrijwel nachtelijks herhalen. Het geluid wordt nog oorverdovender door de golfplaten daken op elk huis. Een gesprek wordt makkelijk gesmoord door de onweersbuien, die het gevoel geven alsof zich vlak boven het eiland een parallelle wereld bevindt, waar verschrikkelijk gevochten wordt, op leven en dood. Die mogelijkheid moet je overigens niet uitsluiten.
Het mag de vreugde van het weerzien met vrienden niet drukken. Adriaan en Charity Mol van MedAir Madagascar voeren hier de goede strijd van geloof en verschaffing van schoon water. We zullen na een week naar hun toekomstige woonplaats vliegen: Fort Dauphin, ook Taolagnaro genoemd.
| |
| |
| |
Het Grote Rode Eiland
Voorlopig ben ik uit zwart Afrika een andere wereld ingetuimeld. Ik ben nu... ja, waar eigenlijk? De hoofdstad Antananarivo, afgekort ‘Tana’, lijkt op niks, alleen op zichzelf. De biologe Jane Wilson vergelijkt het in Lemurs of the Lost World met Kathmandu: de Pakistaanse stad die ook op 2000 voet hoogte ligt, ook in een kom ligt omringd door heuvels, ook middenin de stad sawa's en rijstterrassen heeft en vol staat met bakstenen fantasiebouwsels met puntdaken en charmante balkonnetjes.
‘The Great Red Island’ wordt ook wel ‘the Island-Continent’ genoemd. De Malagasy zijn er trots op dat ze de hoogste rijstconsumptie per hoofd van de bevolking hebben. Gewoonten in het binnenland wijzen erop dat de menselijke invasie nog maar tweeduizend jaar geleden plaatsvond, en begonnen moet zijn in Indonesië.
De wegen in de stad zijn kronkelend en steil, en worden geflankeerd door wanden van rode poederklei. In de bochten is soms het asfalt als speculaas afgebrokkeld, gaten onthullend waar het water zijn eroderende werk doet en fietsers en automobilisten respectvol afstand houden. Eén keer zal ik, in gedachten langs de kant van deze weg lopend, als door een onzichtbare hand tegengehouden worden terwijl ik al met één been, een halve stap voorwaarts, boven een tienmetergat hang. Ik zal dan een tijdje ongelovig kijken, met mijn hand op mijn schouder voelen en gelovig mijn weg vervolgen.
Het lijkt of hier alleen Deux-Cheveaux, Eenden rijden. En ook die rijden spaarzaam, want de economische blokkade door aanhangers van de oude president, die niet weg wil, is succesvol. Brandstof is schaars en de lucht in Tana wordt zuiverder. Normaal blijft de smog hinderlijk hangen. Nu maakt iedereen er maar het beste van en gaat lopend naar de stad, langs de Australische gombomen met hun ‘patchwork’ van crème, grijze en bruine vlekken op de bast.
Het centrale plein is een ansichtkaart uit de jaren zeventig, inclusief overdreven bijgekleurde lucht. De sfeer op deze plaats is ook als op zo'n oude ansichtkaart, en het is soms moeilijk te geloven dat het allemaal echt is. Een barok treinstation staat slaperig te verbergen dat er al jaren geen treinen meer gaan. Jammer; naar verluidt waren de treinreizen die je vroeger kon maken memorabel.
| |
De Plaats van het Werpen
De mensen lijken traag te leven, om de energie zuinig op te branden. De tropen zorgen voor verheviging en concentratie in bijna alles, een snelle recycling van water en aarde, planten en dieren.
| |
| |
Er is een tijd geweest dat ook mensen snel het hoekje omgingen; in het begin van de negentiende eeuw had je een koningin die terug wilde naar ‘the old ways’, en opdracht gaf tot het doden van de missionarissen. Boven alles uit torent nog steeds haar taart-van-een-paleis, gebouwd in een koortsdroom van Italiaanse renaissance, Engelse landhuisstijl en Franse Louvre-pretenties. Daar vlakbij tekent zich een steile klif af, middenin de stad. Dat is de ‘Place of Hurling’, de Plaats van het Werpen.
Hier liet koningin Ranavalona i missionarissen hun dood tegemoet vallen. Uit Wales kwamen ze, Groot-Brittannië. Ik zou deze martelaars beter willen leren kennen. Op de plaats van hun dood - in de jaren dat in Nederland de Afscheiding plaatsvond - staat nu een herdenkingskerk. Sinds deze onbekende episode in de kerkgeschiedenis is Madagascar ferm protestants en katholiek. In de hele stad zie je roodachtige, poederige bakstenen kerken, niet onknap, met een tropische tik.
De eerste nachten slaap ik onrustig en word wakker met een hamerend hoofd en wallen onder de ogen. Koortsige fantasieën over het ledikant dat van ijzer is en de bliksem aantrekt, die 's nachts van alle kanten lijkt te komen.
De eerste ochtend loop ik naar de achterkant van de tuin van ons pension en kijk over de brokkelige muur. Voor m'n ogen ontrolt zich een land van huisjes en sawa's, met sterke kleurcontrasten, drijvende mistbanken, glinstering van verdampende regen en een voorgevoel van onvergetelijkheid en eeuwige wederkeer.
Langzaam als keien rollen de dagen voorbij, het hoofd bedwelmend door het verschil tussen de dagen en de nachten. Over een week zullen we landen in Fort Dauphin, 700 km naar het zuiden. Foto's op de laptop van A. geven alvast een voorproefje. Het lijkt meer op het computerspel Colonisations dan op een echte plaats. Een schilderachtige klif met een eenvoudige ‘grid’ van straten. Een schiereilandje met twee tongen. Dan, nog dichter bij de zee, een soort bos. In dat bos staan een paar houten villa's van zestig jaar oud, gebouwd door de American Lutheran Mission. Een van die villa's gaan wij volgende week bewonen. We zullen de ramen open zetten, de zeelucht zijn reinigende werk laten doen, niet nalaten om in de groezelige baai te zwemmen met zijn scheepswrakken en niet vergeten een fiets te huren om matineus over de rode wegen te rijden en met eigen ogen de enige plaats op de nu bekende wereld te zien waar drievoudige symmetrie voorkomt in het plantenrijk, dat voor de rest dichotoom is. We zullen de smaak van zout op tong en huid vermengen met op houtvuur gekookte koffie; de uitzichten die dit huis omringen, indringend bekijken en ondergaan. We zullen laden openen die klemmen van oud regenwater en vol foto's van verdwenen Scandinavische zendelingen liggen.
| |
| |
(Kort voor vertrek naar Fort Dauphin: met een buik gespannen als een inheemse trommel door Tananarive gewankeld, gesmoord winden latend en telkens vergetend om horecapersoneel vooraf om wc-papier te vragen - wordt als kostbaar kleinood bewaard onder toonbanken -. Ik heb, na dagen dapper negeren, me overgegeven aan daas zoeken naar lectuur in het Engels. Pogingen vergeefs. Na het aankopen van blikken babymelkpoeder voor bedelaressen in het stadscentrum heb ik mezelf getrakteerd op een Franstalige krant, Le Monde.)
Alle auto's doen de motor uit als ze de heuvel af gaan, want een liter benzine kost nu tien us dollar. Vreemde stiltes: de auto's bewegen, maar zonder geluid. Alsof we met z'n allen onder een stolp zitten.
| |
Terugkeer naar de hooglanden
Terwijl ik deze regels schrijf is het 24 mei. Het is nu een maand later. Twee weken in Fort Dauphin, in het zuiden, gewoond. Met omsingelende bewegingen de duimgrote kakkerlakken geneutraliseerd in het huis waar A. en C. gaan wonen. Gezwommen en gewandeld in de koraalriffen. Elke dag verse garnalen gegeten. Kreeften gegrilld. Zestig kilometer gekanood. Een berg beklommen. Een regenbui meegemaakt die drie dagen duurde, en die al een beetje deed denken aan de veertig jaar lange regenbui in Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel Garcia Marquez (gelukkig kregen wij geen mos op onze tanden, zoals zijn romanpersonages). We hebben het overleefd door verse croissants te halen bij de dorpsbakkers en websites op te zoeken over ‘spleen’ en Charles Beaudelaire.
Ten slotte teruggekeerd naar Antananarivo in de cockpit van een maf-vliegtuigje, met uitzicht op een van de meest geïsoleerde gebieden op aarde. Boven het dorp Manantenina, waar het waterzuiveringsproject zich onder meer gaat afspelen, een u-bocht gemaakt om een plastic zak met verse broodjes af te werpen, voorzien van een geïmproviseerde parachute. Vanuit de lucht zien we hoe een groep voetballende kinderen ernaartoe rent. Aan de zak met broodjes zit een briefje in het Frans - of de vinders zo vriendelijk willen zijn dit smakelijke ontbijt te bezorgen bij de ‘pères catholiques’, de Poolse priesters die zichzelf roepingshalve levenslang hebben opgesloten in dit dorp, in dienst van onze Moeder de Heilige Kerk. Het zijn gezellige dikkerds die vast dolblij zijn met de bezoeken die Adriaan in gedachten heeft. Gebeurt er 's wat, hebben ze eindelijk iemand anders om hun dagelijkse potjes lauwwarm bier mee te drinken.
Terug in Antananarivo miste ik het vliegtuig naar Kenya. Met dank aan de beunhazen van ‘Air Mad’, ook wel ‘Air Peut-Être’ genoemd, ‘Luchtvaartmaatschappij Misschien’. ‘Pull yourself together, make an effort, be a
| |
| |
man’ (Thomas à Kempis). Snel naar Diego Suarez in het hoge noorden gevlogen - binnenlandse vluchten zijn uiterst goedkoop - daar rondgefietst en ziek geworden. Van nood deugd, van deugd weer nood gemaakt.
Madagascar is 2000 km lang en heeft een totale kustlijn van maar liefst 5000 km. Daar is ons stukje Noordzee niks bij. Toch begint het eilandgevoel benauwend te worden. Te oordelen naar wat ik in het noorden hoorde, zou ik niet de eerste zijn die een zwerftocht moet maken met vrachtschepen en ‘island-hopping’ om na weken weer in Europa te kunnen komen. Zou een Slauerhoff waardig avontuur zijn. Mits je dan maar snel een schip vindt en niet te lang in de giftige hitte van Diego Suarez zit, die je bloed traag maakt en je hart ziek. Nu ik dit schrijf weet ik ook nog niet of alles volgende week goedkomt of dat ik nogmaals weken op dit eiland moet blijven. Dat hangt ervan af of Air Mad genoeg brandstof heeft volgende week. De politieke crisis duurt. Het lijkt of de Malagasy ook als het om bijna-uitbrekende burgeroorlogen gaat, een tropische traagheid hebben. Het nationale leger is officieel ‘neutraal’. De blokkades van de hoofdstad gaan door. Ik volg alles op de voet, voorzover dat gaat. Voor het eerst spreek ik een mondje Frans. De theorie dat je voor het leren van een taal het beste in een land kunt zitten waar ze die taal spreken, klopt. Maar als journalist wordt je er niet wijzer van. Niemand weet wat er aan de hand is. Radio France Internationale weet net zo weinig als ik.
Gisteren kwam ik weer vanuit het noorden terug. Voor het eerst: met een fiets uit een vliegtuig gestapt en hupsakee het vliegveld afgereden. Vervolgens een prachtige fietstocht van 27 km, slowly-slowly richting het stadscentrum. Ik had het landschap al gezien vanuit het dalende vliegtuig. Die ronde hoge heuvels, bezaaid met in de zon blinkende huisjes, als versierde suikertaarten in een vlakke groene zee van rijstvelden. De sawa's zien er als je snel kijkt uit als oer-Hollandse polders. Er lopen witte reigers en koeien in. Boven deze mooie plaatjes die je hart met vreugde vullen, snellen cumuluswolken voorbij als voc-schepen. Het licht is hier in de hooglanden niet ongelijk aan het licht op de schilderijen van de Hollandse Meesters. Als men hier destijds verf, kwasten en wat meer vrije tijd had gehad, hadden we er vandaag een schilderschool bij.
| |
Verademing en verwachting
Een heerlijke tijd in de koele heuvels rondom ‘Tana’. Ik besloot over het slingerende wandelpaadje te fietsen bovenop de dijk, precies als in Nederland. Dat kwam goed uit, want ik begin heimwee te krijgen. Kano's zetten mensen over de kanalen, jongetjes houden de koeien met knallende zwepen in het gareel, stapels versgebakken stenen staan te drogen, vrouwen drogen hun was op de bleekvelden aan
| |
| |
het kanaal en roepen vrolijk naar me, konvooien eenden slobberen in de ondiepe wadi's.
De terugkeer naar de hooglanden was voor mij letterlijk en figuurlijk een verademing, ik kreeg het spaansbenauwd van de tropische hitte in Diego Suarez. En tijdens het fietsen ontkom je er niet aan dat je de zwarte dieselwolken inademt die worden uitgebraakt door passerende vrachtwagens.
Ik ben in die hele week maar 1 andere toerist tegengekomen, een Spanjaard. Verder niemand. Alleen een groep ongure types van een vrachtschip, of misschien waren het wel huurlingen die door de bedreigde president Ratsiraka ingeroepen waren. De afwezigheid van toeristen en andere mensen dan het ondoorgrondelijke slag der stedelingen kwam de sfeer in het noorden niet ten goede. Dit vond ik toen, mijn blik vernauwd door lichamelijk ongemak dat ik zelf had kunnen voorkomen.
Want na het gebruikelijke wachten op geld via de creditcard - ‘De telex in de hoofdstad is stuk en we weten niet wanneer ze uw kaart verifiëren, u moet maar veel bidden’ - kocht ik eindelijk deze fiets en ging op weg. De eerste klim leek makkelijk maar was vals plat, richting Nationaal Park Montagne d'Ambre. Reusachtige webben hingen laag over de weg, zilverkleurige gepantserde spinnen (Nephila madagascariensis) ter grootte van een hand in het midden. Ik moest diep voor ze bukken, een passende geste voor een succesvolle levensvorm.
Ergens boven mij lag Joffreville, een stipje op de kaart. Het onbehaaglijke gevoel dat ik een kasteel naderde waar al honderd jaar geslapen werd, bleek niet ver bezijden de werkelijkheid. Al was het maar omdat dit geen doorgaande weg was... Ik fietste mezelf omhoog in een fuik van steeds slechter wordend asfalt. Vreemd genoeg gaf het een felle sensatie om koste wat kost een F. Springer-achtig oord als Joffreville te bezoeken. Een plek die met de rug tegen de muur ligt. Waar je ook niet ‘doorheen’ kunt. Je moet dezelfde weg terug. ‘Ga terug naar Start’. Misschien lijk ik meer op Boudewijn Büch dan ik wil.
Toen ik boven aankwam in het - inderdaad - honderd jaar oude koloniale garnizoensplaatsje, merkte ik dat je de reisadviezen over veel drinken en niet fanatiek doen bij tropische hitte beter ter harte kunt nemen. De batterij was leeg. Ik sloeg mijn bivak op in ‘Chez Henriëtte’, een soort vierkante gelagzaal met openingen en zijvertrekken naar alle kanten, alsof niet mensen maar termieten hadden besloten hoe de luchtcirculatie het beste geregeld kon worden. In een zo'n zijvertrek, met uitzicht op zandpaden met af en toe een overstekende zwarte hond, een spookachtige villa die in ruraal Frankrijk had kunnen staan, met gesloten luiken en kale bomen in de overwoekerde tuinen, een uitzicht zonder ramen maar met zacht wuivende, bijna lichtgevende gordijnen, als in Duizend-En-Een-Nacht, stortte ik volledig in. Misschien een zonnesteek, minimaal uitdroging, was mijn eigen diagnose.
| |
| |
| |
| |
De volgende dag bewoog ik me met slepende tred door het park op de berghelling, als een Hobbit verdwaald in het Demsterwold. En ach, het leverde slechts de snel verdwijnende staart van 1 Sandford's Brown Lemur op. Verder kameleons, lianen en boomvarens. De natuur is in dit land volstrekt uniek - maar wel erg stil. Geen vogelgezang begeleidt zigeuner en pelgrim, geen vrolijke grote zoogdieren kruisen hun pad. Hier wonen alleen lemuren.
Bij terugkeer bleef ik dagen in bed en at niets. De eerste dag was ik jarig. Maar alle gewone landsgeuren, gloeiend houtskool, aangebraden vlees, vet, houtrook, bezorgden me golven van misselijkheid. Henriëtte, naar wie natuurlijk de herberg ‘Chez Henriëtte’ was genoemd, maakte zich zorgen. Ze kookte op brandhout grote ketels water heet, zodat ik me in de betonnen doucheruimtes, waar gekko's en hagedissen over de muren sidderden, kon warmen door het over mijn hoofd te scheppen met een ijzeren pan. Zij had niet door dat ik ook misselijk werd van de vreemde zeepgeur die om haar hing, een odeur van iemand die heel veel gebruikt van altijd dezelfde, eenvoudige, goedkope groene zeep. Tegelijk was zij op dat moment een engel, die misschien de afwezigheid van telefoon en radio in dit afgelegen oord verwenste, voor het geval er iets mis mocht gaan. Ze was 35, tenminste dat zei ze; moeder van Pierre en weduwe van een tien jaar oudere Fransman, de eigenlijke herbergier dus, die zich enkele jaren geleden had doodgedronken en -gerookt vanwege een verdriet dat hij niemand echt uit had kunnen leggen; het scheen iets met vroeger te maken te hebben, met Frankrijk. ‘Ik denk dat Jean-Luc gewoon dood wilde,’ zei Henriëtte. Ik begreep dat hij hier, in de tropen, een nieuw iemand had willen worden; de jas van een ander, lichter leven had willen aantrekken. Maar iets, misschien de drank, misschien het spleen, misschien de koppelriem van zijn vader, misschien alledrie, had hem ingehaald. Misschien was hij wel doodgegaan in dit kamertje. Ach, wat gaf het ook.
Henriëttes berusting was typisch Malagasisch; de dadendrang die ze in het spookstadje tentoonspreidde, was dat bepaald niet. Ze kapittelde links en rechts Malagasische buren en klanten die in haar ogen ‘te lui’ waren (iedereen eigenlijk), iets dat ze afmat aan haar jaren in Parijs, waar ze Jean-Luc had ontmoet. Ze had zelf een spiegelglad vollemaansgezicht dat regelmatig en knap, maar eerder vriendschappelijk dan aantrekkelijk of opwindend was. Ik had al mijn vermoedens; ze droeg altijd een fotootje bij zich van een hartsvriendin, een knappe maar bang kijkende vrouw, ook van hier, die ze innig omhelsde. Het was duidelijk dat ze beiden lesbisch waren, zo niet helemaal, dan toch grotendeels. Zij was in dit verdorde oord waar iedereen sliep ook de postbode die ik ruw moest wekken om mij postzegels te verkopen, de enige die wakker was, een ongedachte prinses op wie voor alles het woord ‘hartelijk’ van toepassing is.
| |
| |
| |
| |
Nu, op mijn verjaardag, hield ze een oogje in het zeil en gaf me een stevige massage als om de koorts uit te drijven. Ik vergat daarbij, al was het maar uit dankbaarheid, die grondige, ouderwetse groene-zeep-lucht en besefte een bijzonder lief en aandachtsvol verjaardagscadeau te ontvangen, een letterlijk fysieke troost, per definitie ontdaan van de boobytraps en valkuilen die gepaard zouden gaan met zo een behandeling door een alleenstaande herbergiersvrouw die niet lesbisch was geweest.
Zij liet een dokter komen, die me terugstuurde naar Diego Suarez, weer die rottige veertig kilometer, in een schommelende taxi. Op de terugreis vergat ik tevoren af te spreken wat de prijs zou zijn. Prompt maakte de chauffeur, die een kwade dronk had en geestverruimende planten tussen zijn kiezen stukscheurde tijdens het sturen, daar misbruik van. Hij begon zelfs te dreigen. Ik kon me op dat moment voorstellen dat dit geldzuchtige gedrag bezoekers gek maakt. Maar dit is dan ook een van de armste landen ter wereld.
Na een paar dagen kon ik weer wat rondlopen. Ik nam voortdurend hete stortbaden uit gloeiende ketels. Enkele interessante bezoekers van de oude herberg maakten het leven aangenamer. Ik zal nooit vergeten hoe het is om met dertig arme dorpelingen, die een grijpstuiver betalen, in de herberg naar de enige video-player van het dorp te kijken. Henriëtte had dat allemaal geregeld: toestel, banden, entree, tijdstip. Verder leek niemand in het dorp weleens wat te doen, bijvoorbeeld werken. Onvergetelijk was het alleen al omdat we gezellig met z'n allen naar een bbc-natuurfilm keken. Over... ijsberen. Als een van de ijsberen heel groot in beeld kwam, ging er een huiverend ‘ooooooohhh’ door de zaal.
Een van de stamgasten was een veteraan van het Vreemdelingenlegioen die in verwarde vriendinnen leek te grossieren, de andere was de 70-jarige professor Van Enden. De laatste heeft als jongetje in Nederland gewoond en spreekt deftig jarenveertig-Nederlands met een Frans accent.
Professor Van Enden doceert ‘electrostatique’ aan de Université du Nord. Hij raadde me aan om contact op te nemen met de havenmeester van Diego Suarez, Capitain Montfort. Dit om te passagieren op een vrachtschip naar het eiland Reunion.
Daar is het verder niet meer van gekomen (zeg ik met enige spijt). Na herstel ben ik in een lange afdaling naar beneden geroetsjt, als een beloning na de helse klim, de spinnen met duikbewegingen ontwijkend. De bloedhitte van Diego in, die 's morgens vroeg al als een zweetbank in de straten ligt, breed en lui, verstikkend.
| |
| |
| |
A duty nobly done
Het was een smadelijke aftocht en misschien dat ik daarom in de resterende tijd naar de oorlogsbegraafplaats ging, een kleine Europese oase van minder twijfelachtig heldendom. In Diego liggen graven van geallieerde soldaten die gevallen zijn in 1942 en 1943, tijdens de bevrijding van Madagascar in de strijd tegen Franse collaborateurs van het Vichy-regime. Gezien mijn eigen ervaringen heb ik veel respect voor mensen die hun leven hier lieten. De invasie was ook bedoeld om de Japanners te ontmoedigen en van het eiland weg te houden.
‘When I should die, / think only this of me: / That there's some corner of a foreign field that is forever England’...
Hoe vreemd en ontroerend was het op dat eigenste moment voor mij om middenin de stoffige, stinkende tropenhitte, de zwarte vochtschimmelvlekken op halve huismuren, het rondslingerend huisafval en de doordringende zweetlucht van armoede, een klein heldergroen vierkant te vinden, verstopt achter een paar half ingestorte huizenblokken, op een nietszeggende plek in een buitenwijk van de planeet, waar witte stenen staan, ‘row on row’...
De opschriften zijn na zestig jaar nog even schrijnend in hun felheid of gelovige overgave. De jongens die ‘stierven voor Madagascar’ waren soms nog maar net twintig. Velen ook van de King's African Rifles, een wapen dat nu vast niet meer bestaat, behalve in de verhalen van veteranen die nu tachtig of negentig jaar moeten zijn, in oerwouddorpjes.
Ook andere korpsen met ‘African’ in de naam zijn vertegenwoordigd; er rusten de lichamen van een hindoe, een jood, veel moslims en geallieerde soldaten uit diverse hoeken van Africa, onder anderen iemand van de ‘Cameroonians’ en iemand uit de Belgische Congo. De moslimgraven hebben een standaard-kalligrafie in het Arabisch. Een van de graven die me een beverige zucht ontlokte, was het graf van een jongen uit Wales, Zuidwest-Engeland. Zijn grafschrift is in het Welsh.
Het gastenboek was er niet, althans niet op de plaats waar het hoorde te zijn, in het bekende ijzeren kastje. Wel werd een en ander rondom de militaire campagne van destijds goed uitgelegd in drie talen, met een kaartje erbij. Het geheel gaf me een gewaarwording van herstelde orde.
Het ereveld was ook perfect onderhouden, wat misschien te maken heeft met de traditionele en diepgewortelde verering van de Malagasy voor de voorouders. Zij beschouwen hun eiland als het bezit van hun voorgangers, aan wie voortdurend respect betoond wordt door middel van een ingewikkeld systeem van fady's, taboes. De meest vreemde en onverwachte handelingen en plaatsen kunnen ‘fady’ zijn. Geen wonder dat een volk dat zo op het verleden is gericht zich zo weinig gelegen laat liggen aan het heden.
| |
| |
Toen ik de volgende dag terugkwam om nog wat foto's van graven te maken, de dag van mijn vertrek per vliegtuig terug naar de hooglanden, de hoofdstad, schaamde ik me een beetje voor mijn ontroering van de dag ervoor.
Toch geloof ik dat het gepast is. Misschien hangt het samen met het boek dat ik las in Fort Dauphin, over de oorzaken van de Eerste en Tweede Wereldoorlog: Rites of Spring van Modris Eksteins. Eksteins stelt dat ‘the Germans were propelled by a vision’, terwijl ‘the British were defending the past and acted out of a sense of duty.’ Dat is ook een manier van rekenschap geven van het verleden.
‘A duty nobly done’, dat is de eenvoudige, raadselachtige banier die in de hete vieze lucht staat geschreven boven een groen kerkhofje in de tropen. A duty nobly done, by African and European, by christian, muslim, hindu, jew... Een plicht om normen en waarden te verdedigen en ‘checks and balances’, common sense, democratie, ethiek, fatsoen.
Een heel andere manier van oorlogvoeren dan die van de Duitsers, die al een eeuw bezig waren te schrijven over het verlangen met geweld en revolutie een einde te maken aan de burgelijke normen en waarden van Frankrijk en Engeland, die ‘bourgeois’ en ‘hypocriet’ zouden zijn, meer ‘buitenkant’ dan ‘binnenkant’. Terwijl zij, de Duitsers, van binnen zogenaamd het licht hadden, ‘Am Deutschen Wesen soll die Welt genesen.’
Al met al is het boek van Eksteins een ethisch boek. Het sluit aan bij wat je als christen al geloofde over de slechte binnenkant van de mens. Het lijkt alleen maar logisch dat het niet goed afloopt wanneer een cultuur zich helemaal overgeeft aan de binnenkant, zoals de Duitsers deden.
Ik heb dan ook besloten dat ik Groot-Brittannië een fijn land vind.
De beschaving, dat is gewoon een Brit. Und der Tod, das war einmal ein Meister aus Deutschland...
En wat zijn de tropen dan?
De tropen zijn een glinsterende slang in een trillende hitte, loerend op de bodem van een regenwoud dat zichzelf verteert en regenereert. Een slang die alle tijd van de wereld heeft om te wachten op de naïeve blonde Kuifjes die af en toe over het bospad komen aanwandelen met hun vlindernetjes, botaniseertrommeltjes en multicultureel-bewuste reishandboekjes.
Ik denk dat ik straks na aankomst op Schiphol even heerlijk een tijdje met mijn hoofd in een sloot ga staan, lekker afkoelen. In Diego Suarez heb ik soms naar EuroNews gekeken, vooral naar de steeds herhaalde Europese weerberichten... bijna verliefd op de vormen van de Europese kaart, op de alleszins werkbare temperaturen die zelfs in de zomer worden aangekondigd voor steden als Madrid, Rome, Budapest, Belgrado...
| |
| |
Ach, Europa, mijn geboortegrond...
Wat een rijkdom aan geschiedenis, wat een arbeidzame volkjes tref je er aan. Hoe fris ruikt er de sneeuw op de Alpen. Hoe vrolijk rimpelt het water er in de sloten van mijn vaderland. Hoe teder wuift de klaver er in de lentebries, zoveel lieflijker en eerlijker dan het gluiperige rondkruipen van de vleesetende planten in de tropen. Wat een fatsoenlijk en beschaafd verloop van seizoenen wordt er daar bij jullie in Europa gevonden.
Ach mensen, heerlijk - het is alles heerlijk. Ik ben blij dat ik Europeaan ben.
Antananarivo, 26 mei 2002 Zondagmiddag - Vanmorgen naar de English Chapel geweest, berichten gehoord over vervolging en marteling van christenen, door aanhangers van corrupte politici. Het is vrij schokkend. Ik had niet verwacht dat dit ook een kant van de huidige politieke crisis was. Of zou het sentiment van koningin Ranavalona i, die zich honderdvijftig jaar geleden verzette tegen westerse en christelijke invloed, nog steeds levend zijn?
In elk geval moet ik het uitzoeken, erover schrijven voor de krant.
Ik durf er niet aan te denken dat de roepstem van plicht en geweten ineens luider zal worden en ervoor zal zorgen dat ik hier nog langer moet blijven. Ik wil nu echt heel graag naar Nairobi, de Jacaranda City. Wordt vervolgd.
*
Amersfoort, januari 2003 Mijn houten tafelblad is een metersgroot, mat spiegelend oppervlak. Het blad spiegelt van de zwarte lak die een timmerman uit de Betuwe erop heeft gestreken. Dat was nog maanden voor ik op reis ging en lang voor ik de foto's met hun kartelrandjes vond en ze op deze tafel legde.
Hij kwam zelf de tafel brengen en noemde zich bij die gelegenheid ‘een van de laatste ambachtelijke meubelmakers’.
We hadden een kort, hartelijk onderhoud. We droegen de tafel tussen ons in.
Hij droeg donkere kleding en had een droevige, geresigneerde oogopslag. Ik schatte hem in de dertig, maar hij was al oud. Een ambachtelijke uitdrager van een oude ziel.
Zijn wereld is een rivierdorp. En tot in alle gewesten wordt daar nog de roep van het water gehoord. Hij had het verborgen binnenste van Nederland verlaten om op mijn adres het bestelde meubel te bezorgen. Hij zette de zwarte tafel klaar, zodat ik er vandaag de foto's uit Afrika op kon leggen.
‘Voeg daar nog bij de algemeen gangbare gedachte onder vele christenen, dat de geschiedenis nu eenmaal een rechte lijn neerwaarts zal vertonen van de Pinksterdag tot aan het jongste gericht en we behoeven ons er niet meer over te verwonde- | |
| |
ren, dat de epidemische ondergangsstemming langzaam maar zeker haar zwarte vlerken uitslaat over de gemoederen en de lampen van de hoop walmend uitgaan in het duister van deze eeuw,’ om met ds. A.A. Leenhouts te spreken, in de inleiding van een jaartalloos boek over Openbaringen.
De predikant vervolgt met: ‘Is er reden tot defaitisme? Flonkert er geen enkele beloftester meer aan het firmament? Zit er nergens meer een s-bocht in de geschiedenis, eer de Dag des Heren aanbreekt?’ Zijn reactie, toch nog onverwacht: ‘We menen dit in alle ernst te moeten ontkennen en tegen die holle voorstelling te moeten gaan getuigen.’
Hilbrand Rozema (1971) is journalist bij het Nederlands Dagblad en dichter. Bundels: Paradijs (1997) en Embargo (2000). In het najaar verschijnt bij De Arbeiderspers zijn nieuwe bundel.
|
|