waarin maar liefst de vierde druk van Pieter Nouwens Het negende uur wordt aangekondigd. Misschien zijn er veel leerlingen van reformatorische scholen die Nouwen voor hun lijst lezen, maar dat is, lijkt me, toch niet toereikend voor die vier drukken. En welke dichter ónder de Koplands, Enquists en Vasalissen kan bogen op de belangstelling die Staphorst van Koos Geerds kreeg? Als het waar is dat literatuur nooit op massale belangstelling mág rekenen, dan denk ik dat het met de omvang van het lezerspubliek nogal meevalt. Problematisch zou de situatie pas worden als schrijvers, critici en lezers één incestueuze warboel zouden vormen. Dat is een gevaar dat de christelijke literatuur, een institutie van anno 2002 onvermijdelijk bescheiden omvang, steeds bedreigt, en wanneer het verschijnsel inderdaad aan de dag zou treden, dan moest de hele boel maar opgedoekt worden. Ik geloof toch dat het iets anders ligt.
Het verschil tussen de jaren '80 en '90, alle kwantitatieve aspecten even daargelaten, is er volgens mij wel degelijk. Het blijkt mijns inziens vooral uit de hoge pretentie die sommige boeken eigen is, en vooral uit het feit dat ze die pretenties ook wáármaken. Om maar even een rare vergelijking te maken: zet Elíberis of het ene spoor (1982) van Sybe Bakker en de Fairoglen-cyclus (1983-1986) van Niek Bakker aan de ene kant, en Het negende uur (1997) en Eilandgasten (1999) aan de andere, en je voelt het verschil in kaliber waarop ik doel. Ik zeg niet dat de christelijke literatuur bloeit, maar zo'n dooie boel als Enny de Bruijn het lijkt te vinden is het warempel ook niet. Vergelijk Woordwerk uit de jaren '80 met hetzelfde blad en Bloknoot in de jaren '90 - is er dan sprake van vooruitgang of niet?
Dat de christelijke media een groot aandeel hebben in een meer florerende christelijke literatuur, geloof ik graag, niemand zal dat ook ontkennen, maar betekent dat, dat er sprake is van een soort ballon: als de media zwijgen, schrompelt hij in elkaar? Hierin heeft De Bruijn echter wel gelijk, wellicht, dat de media-aandacht groter is dan het formaat van diverse auteurs verdient. Eén forumavond per jaar zou werkelijk wel genoeg zijn - ware het niet dat er achter die organisatiedrift waarschijnlijk toch de wens schuilt om een publiek te bereiken en te enthousiasmeren, hetzelfde publiek dat volgens Enny de Bruijn nog steeds zo klein is. Blijkt daar juist niet de wens uit om koste wat kost bovenvermelde incestueuze toestanden te vermijden?
Ik neem aan dat dat ook een van de bedoelingen van De Reus is geweest met het schrijven van zijn artikel. Hij overziet ongeveer alles wat er in de afgelopen jaren op het gebied van de christelijke literatuur is voorgevallen, hij trekt lijnen door zijn materiaal die op zijn minst verhelderend zijn, maar kritiseert ook de geringe aandacht voor de taal als medium bij de prozaïsten en het tekort aan poëticale bezinning bij de dichters. Hoewel zijn stuk misschien minder van leesplezier dan van een zekere zwaarwichtigheid getuigt, sluit ik niet uit dat dit nummer van Onder woorden Boekencentrum, Thoth en Kok weer aan enige afzet helpt, en daarmee dat qua omvang tamelijk beperkte publiek toch nog wat groter maakt. [GvdW]
Tjerk de Reus, ‘Christelijke literatuur tegen het einde van de twintigste eeuw’. Onder woorden 10, september 2002, 52 blz., €3,00. Te bestellen per email: clo@ixs.nl