de eeuw. Want als de verzuiling als interpretatiekader niet voldoet, hoe zit het dan wel met die eeuw? De conclusie was dat we met nieuwe ogen naar de negentiende eeuw moesten kijken. Eindelijk konden de sjablonen van de verzuiling terzijde worden geschoven. Madelon de Keizer is op het niodmet een dergelijke nieuwe benadering bezig voor het interbellum; de jaren vijftig en zestig wachten nog op een stofzuiger. En die negentiende eeuw blijkt me toch interessant! Er bleken echte mensen in te hebben geleefd, in plaats van groepen die handelden volgens sociologische patronen. Zaken als religie, stand en natie werden ontdekt als belangrijke factoren in het toenmalige leven. Het onderzoek naar de negentiende eeuw is eindelijk echt begonnen.
Welbeschouwd is er op literatuurhistorisch terrein niet iets anders aan de gang, dan op historisch en sociologisch terrein. Sanders en voor hem neerlandici als Frans Ruiter en Wilbert Smulders met hun verfrissende boek Literatuur en moderniteit in Nederland uit 1996 zijn bezig de literatuurgeschiedenis te bevrijden van het verstikkende sjabloon dat de Anbeeks eroverheen hadden gelegd.
Er is binnen de literatuurgeschiedenis ook nog iets anders aan de hand dan een breuk met het dédain voor de confessionele letterkunde. Deze geschiedbeoefening heeft geleden onder de poëtica van de juist overleden A.L. Sötemann, volgens welke de studie van literatuur zich strikt moest richten op de tekst. De persoon van de auteur, zijn sociale milieu en culturele omgeving werden buiten beschouwing gelaten. Hiertegen kwam onder anderen Sanders' Utrechtse promotor Wiljan van den Akker in het geweer. Hij pleitte al in 1991 voor het betrekken van buiten-literaire, ideologische, levensbeschouwelijke, cultuurhistorische en maatschappelijke factoren bij de literatuurgeschiedenis. Het is niet alleen duidelijk dat daarmee een deur geopend werd naar de confessionele letterkunde, die tot dan slechts behoorde tot de context van de gecanoniseerde letteren, maar bovendien komt eerst daarmee het eigene van de confessionele letterkunde tot zijn recht. Confessionele letterkunde bestaat immers bij de gratie van de opvatting dat kunst en leven, letterkunde en levensbeschouwing onafscheidelijk zijn. Sanders boek is één van de vruchten van deze brede benadering van de literatuurgeschiedenis.
Daarnaast moet nog op een derde vernieuwend aspect genoemd worden, dat in Sanders' boek zijn uitdrukking vindt: de aandachtsverschuiving van de literaire tekst naar het literaire veld. De literatuur wordt niet langer aan de hand van een auteur of een werk geschreven, maar aan de hand van een combinatie van de tekst en de omgeving daarvan, plus het institutionele kader daaromheen. Door het gehele literaire circuit in ogenschouw te nemen - niet alleen de tekst, maar ook de auteurs, de critici, de uitgevers en de tijdschriftredacties - wordt het ineens onnatuurlijk de