| |
| |
| |
Wim de Gelder
De verandermanager
Studies in plaatsbepaling
[1]
Stefan parkeerde zijn auto, maar stapte niet uit omdat hij het hele nummer wilde horen. A million miles away van Rory Gallagher, nooit eerder overdag op de radio geweest, wilde hij wedden, van een elpee die hij nog had gekocht bij Verhoog, in Apeldoorn.
Novemberochtend met een ijzige wind. Omdat de gemeente de zone betaald parkeren maar bleef opschuiven naar de randen van de stad, probeerde zo langzamerhand iedereen zijn auto kwijt te raken op het terrein naast de school. Alleen vrijdags waren er geen problemen, terwijl hij toch pas het vierde lesuur hoefde te beginnen.
Op de stoel naast hem lag zijn nieuwe verrekijker, een 10 × 42 Swarovski. Zo scherp had hij de wereld nog niet gezien: de dalende vlucht van de buizerd, de landing, gevolgd door een paar slepende sprongen over het oneffen terrein en verder niets meer, wachten. Pas toen hij de kijker neerlegde, had hij de andere twee vogels opgemerkt: rechts de kiekendief, links de kraai. Drie roofvogels naast elkaar.
Telescoop op het raamstatief. Na even zoeken kreeg hij de verzwakte meeuw in beeld. Eemshaven-Oost, ruim een halfuur geleden.
Zijn blik schuurde over de kolossale gebouwen aan de andere kant van de straat, op elke hoek van het terrein één, flatvormig en naar binnen gekeerd. De campus, roemden de voorstanders van fusies en schaalvergroting. Hijzelf hield het inmiddels op complex.
Een op het station aangerande stadsbus zag nog net kans de halte te halen, zette een niet te geloven hoeveelheid kinderen op de wereld en reed zichtbaar opgelucht verder.
Zestien jaar geleden had de toenmalige rector hem hier welkom geheten, in de oudste van de vier rechthoeken. Stefan Velthuis, deze zomer afgestudeerd, twee weken geleden getrouwd en dus - de oude man had zijn stem omhoog laten gaan waardoor de stilte beter kon vallen - en dus volledig bevoegd. Daar was hartelijk om gelachen.
Een grapje uit een andere wereld, dacht Stefan, ook toen al. Het nummer was afgelopen. Hij schoof de verrekijker onder de stoel. Sloot de auto af en dook in zijn kraag.
| |
| |
Er waren deze week uitsluitend toetsen. Het verzoek van de schoolleiding om niet toe te geven aan ziekte was opvallend effectief. Ook vandaag geen afwezigen. De collega's die echt ziek waren stonden allang niet meer op de dagstaat.
‘Heb je nog iets van Peter Koningsveld gehoord?’ vroeg Stefan terwijl hij zijn toets voor deze dag stond te kopiëren.
‘Komt voor de kerstvakantie zeker niet terug,’ zei Teun Damstra van economie, ‘wil het liefst helemaal niet meer terugkomen. Hij is op.’
Peter Koningsveld gaf natuurkunde en had zijn leerlingen altijd aangemoedigd met de opmerking: gebruik vooral je gezonde verstand. Tot de dag waarop een leerling had geantwoord: mijn gezonde verstand, meneer, dat is mijn verstand in de zomervakantie.
‘Nog geen vijftig,’ zei Stefan, ‘en altijd een goede leraar geweest.’
Je wist dat het kon maar je kon er beter niet aan denken: dat vermoeidheid zich in je vastzette, ging groeien en je van binnenuit verstikte.
Hij was nog geen veertig.
Aan het eind van de gang stonden de leerlingen biologie uit 5 vwo al op hem te wachten. Dit was een week zonder tijdverlies. Hij liet hen voorgaan het lokaal in. De tafeltjes in examenopstelling. Het openen van de envelop en het uitdelen van de opgaven. Volstrekt verschillende versies: droomsurveillance. Binnen een paar minuten waren ze aan het werk.
Hij zocht tussen de losse papieren in zijn agenda. Soms vertrouwde een leerling hem iets toe, of hij wilde zeggen wat hij ervan vond.
En jij, vroeg de Deugd, wie ben jij?
Ik ben Iemand, was het antwoord, zoon van Niemand en Iedereen. Iedereen zorgt voor me, maar ze heeft me niet lief. Ze zegt dat Niemand mijn vader is, ik heb het hem gevraagd, hij zei dat het waar was, maar dat Iedereen het zo had gewild, daar moest zij dan ook maar de gevolgen van dragen. Ik ga ervan uit dat Niemand van me houdt. Het wordt Iedereen te veel, zij vindt dat ik nogal moeilijk doe.
Maar jij, vroeg de Deugd, wat vind jij?
Hm, knikte hij, Odysseus en Elckerlijc. Hij las de tekst nog een keer, en daarna nog een keer. Nee, het is goed, stelde hij vast, ik vind het goed omdat het ernstig is. Hij haalde zich de jongen voor de geest. Geef dat hij het niet belachelijk vindt, later, als hij zich realiseert dat hij over de deugd heeft geschreven. Bewaar hem voor de satire: noodsprong van iemand die iedereen doorheeft en niemand meer vertrouwt.
Geknip van duim en vinger. Een leerling achterin vroeg een nieuw blaadje. Een andere leerling was al bezig zijn spullen bij elkaar te rapen, leverde met een royaal
| |
| |
gebaar zijn papieren in en vertrok. Het antwoordblad was zo goed als leeg. Te moeilijk? Er zweemde een glimlach door het lokaal. Oké, niet geleerd, dat kon natuurlijk ook.
Geen van deze kinderen had hij zelf in de klas, een paar kende hij van gezicht. Ze hadden een blokuur voor deze toets. Er waren er twee die met links schreven. Voor het overige: een thermoskan koffie, flesjes energiedrank en een kartonnetje drinkyoghurt. Survival of the fittest op een gereformeerde school.
Vijftig minuten pauze per dag: na het derde een kwartier, vijfentwintig minuten na het vijfde en nog tien minuten na het zevende.
Over zelfstandig leren maar studiewijzers met de precisie van een spoorboekje, over lange zomervakanties en tropenjaren, over Sixteen Horsepower, over de Tien Geboden, over het luchtkasteel van de eo cumene, over pater Koopmans, over leesdossiers en kunstdossiers, over woorden en hun betekenis, over examendossiers en toekomstdossiers, over verduisteringsgordijnen, over Freek de Jonge en de moraal, over Argentinië en de waarheid, over Willem Jan Otten en de hand van God, over de jongen die in de klas had gezegd dat het er uiteindelijk alleen maar om ging of je wilde erkennen dat God het recht had God te zijn, over mobieltjes, over de ouder die naar school had gebeld met de mededeling dat de gsm van zijn zoon niet standby stond en de vraag of de conciërge dat even kon gaan zeggen, over het feit dat veel leraren leerling van deze school waren geweest, over de vraag of dat gezond was, over het feit dat je kon zeggen wat je wilde, over besturen op afstand, over het nationaal kampioenschap debatteren in Leiden, over de waanzin van schoolautomaten met vier smaken chips, over de vraag of het humor is iemand eerst te flitsen en hem dan een bord te laten zien met ‘u reed te snel’, over de leerling die op de vraag of hij misschien een beelddenker was had geantwoord: alleen als het om meisjes gaat, over massaproductie en massavernietiging, over de stelling: de westerse beschaving mist eerlijkheid, over de stelling: eerlijk is gruwelijk, over kritiek, over gebrek aan kritiek, over het tentamenrooster, over Max Havelaarproducten, over armbandjes met wwjd, over 9/11 en de rest van de geschiedenis. Onder andere. Nogal tijdgebonden, dat wel. Vijftig minuten per dag.
Het was onrustig in de personeelskamer. Ander nieuws, dat was wel duidelijk. Het gesprek stuiterde als een balletje door de ruimte.
Stefan schonk koffie in en zocht een stoel. Of hij al wist dat het bestuur een verandermanager had aangesteld, wat hij daarvan vond.
‘Een verandermanager?’
‘Een slimme jongen die komt, ziet, verandert en verdwijnt met een flinke zak geld,’ zei Bob Verhoeff van aardrijkskunde. ‘Van wie je daarna nooit meer iets hoort.’
| |
| |
Dat er problemen waren wist iedereen. Oude functies waren overbodig gemaakt, in de wandelgangen was sprake van overplaatsing en ontworteling van mensen, van botsende ambities en belangen.
‘Het bestuur is er dus niet zelf uitgekomen?’
‘Nee,’ zei Alec Braam, collega klassieke talen en filosofie, ‘en dus heeft het alle bevoegdheden overgedragen aan een interim-manager.’
Je had sprekers en zwijgers, dat gold ook voor leraren. En Alec was een zwijger. Hij had het balletje uit de lucht gegrepen en voor zich op tafel gelegd. Iedereen luisterde.
‘Het was misschien meer de radicaliteit van de groep dan van het individu,’ zei Alec, ‘maar onze ouders begonnen deze school tegen heersende opvattingen in en ze waren bereid persoonlijke offers te brengen voor hun overtuiging.’
‘Het valt te vrezen dat een interim-manager een voorkeur zal hebben voor systeembouwers en systeembewakers,’ zei Alec. ‘Er zal minder dan nu geluisterd kunnen worden naar geluiden van twijfel en bezinning en heroriëntatie. Een systeem kent wel regels, maar kent het ook uitzonderingen?’
‘Bedrijfskundige wetten,’ zei Alec, ‘zijn niet van toepassing op een school. Een school is een sociaal zeer delicaat instituut met een cultuuroverdragende en deels opvoedende functie.’
‘Een interim-manager,’ zei Alec, ‘zal de mensen die hem inhuren minachten.’
‘Dat bedoelde ik,’ zei Bob Verhoeff van aardrijkskunde, ‘en vergeet die zak met geld niet.’
Het zesde en zevende uur zat hij bij zijn eigen klas, 6 vwo, in zijn eigen lokaal, 27, literatuur, voor iedereen dezelfde toets.
Sociaal zeer delicaat, daar had Alec gelijk in: het was altijd het zoeken naar de juiste balans tussen verstandhouding en afstand houden. Bij elke klas en bij elke leerling. Dat ging soms behoorlijk fout.
Hij herinnerde zich een spreekavond. Tegenover hem had een onopvallende vrouw gezeten, verzorgde kleding, vriendelijke stem: ‘Ik mocht van mijn dochter eigenlijk niet naar u toe gaan, ze zei: mam, die meneer kan u niets over mij zeggen, die meneer kent mij niet eens.’
‘Stoor ik?’ Joop Addink, vogelspotter, vogelverzamelaar, leraar biologie en scheikunde. ‘Moet je kijken.’
Hij vouwde zijn ene hand weg en liet het vogeltje zien dat zich in de voorzichtige greep van zijn andere hand bevond. Fonkelblauw en stralend oranje: ijsvogel.
‘Wow!’ zei Stefan. ‘Hoe kom je daaraan?’
‘Toen ik vanmorgen op school kwam zei Ruud dat er een heel mooi vogeltje op het schuine dak bij de aula lag. Hij had al vijf anderen gevraagd, maar niemand wilde komen kijken.’
| |
| |
‘Wat dacht je toen je hem zag liggen?’ vroeg Stefan.
Joop keek hem vragend aan.
‘Wíl je dat weten?’ vroeg hij, ‘of wéét je dat al?’
‘Toe nou maar.’
‘Ik dacht: die heb ik nog niet,’ zei Joop. ‘Het spijt me.’
‘Wat?’ vroeg Stefan.
Joop lachte. ‘Dat hij niet dood was natuurlijk - en hij gaat trouwens ook niet dood, hij wordt steeds levendiger.’
De klas begon onrustig te worden.
‘Stop allemaal even met je toets,’ zei Stefan. ‘En wees zo vriendelijk goed te kijken als meneer Addink bij je langs komt: een ijsvogel is best bijzonder en een ijsvogel van zo dichtbij is best heel bijzonder. Je mag hem aaien.’
Joop was zijn ronde al begonnen, vouwde deskundig vleugels open en dicht, toonde snavel, boven- en onderkant. En liet het toch glippen. Het beestje maakte een ordeloze vlucht naar de luxaflex.
‘Let eens op die kop,’ riep Stefan, ‘en die verhoudingen. Zie je die kleuren?’
‘Ijsvogel onderneemt vluchtpoging,’ constateerde een leerling.
De poging eindigde op de vensterbank, waar Joop het beestje kon pakken.
‘Tijd om hem te laten gaan,’ zei hij.
Met zijn arm uit het raam bood hij hem de vrijheid, maar de rode pootjes klemden zich stijf om zijn wijsvinger. Ook voorzichtig schudden hielp niet.
‘Hij is al aan u gehecht, meneer,’ constateerde een leerling.
Daarop volgde een strakke vlucht naar een berk, zo'n veertig meter verderop.
‘Met dank aan meneer Addink,’ zei Stefan. ‘We gaan weer aan het werk.’
Na het laatste uur ging hij nog even bij Joop langs.
‘Dat was leuk,’ zei hij.
‘Ja,’ zei Joop, ‘maar weet je wat ik erg zou vinden? Als hij door inwendige kneuzingen binnen een paar dagen toch doodgaat en dan zomaar ergens tot een vies hoopje ligt te vergaan. Wat had ik wel niet kunnen gebruiken? Hexaan, broom, trichloorethaan, disfosforpenta-oxide. Mogelijkheden genoeg.’
‘Mogelijkheid of noodzaak,’ zei Stefan, ‘daar ga je beter over nadenken als je de dingen zelf moet doen, daar word je volgens mij een stuk makkelijker in als er iemand in de buurt is die zegt: dat doe ik wel voor je.’
Hij vertelde van Jetty's eenzelvige oom.
‘Die was boer, die had geen hond en die wilde ook geen hond. Maar op een dag scharrelde er een hond op het erf, nooit eerder gezien, mensen uit de omgeving gevraagd, die ook niet, mensen in het dorp gevraagd, nee hoor, dus die man denkt: ik zorg wel voor die hond totdat iemand hem komt halen.’
| |
| |
‘Maar niet naar de politie,’ zei Joop.
‘Zo is het, geen ambtenaren erbij,’ zei Stefan. ‘Maar goed, die hond wordt niet opgehaald, dus die blijft. En die twee worden onafscheidelijk. Maar jij wilde toch helemaal geen hond? zeiden ze tegen hem. Ja, dat was zo. Maar als je nou wel een hond had genomen, dan had je al veel eerder. Nee, het was nu zo gegaan en zo was het goed. Totdat die hond een aantal maanden later een schaap doodbijt. Dat betekent: of nooit meer vrij rondlopen of afgemaakt worden.’
‘Dus die werd afgemaakt,’ zei Joop.
‘Ja,’ zei Stefan, ‘dezelfde dag nog.’
‘Maar niet door de dierenarts,’ zei Joop.
‘Eigenhandig,’ zei Stefan.
Hij aarzelde. Hij had vanmorgen het gevoel gehad dat er iets niet klopte. Drie roofvogels naast elkaar: zo berekenend, zo vanzelfsprekend, zo onnatuurlijk.
‘Leve de ijsvogel,’ zei hij, om ervan af te zijn.
‘Noodzaak,’ zei Joop.
In de aula pikte hij volgens afspraak zijn dochter Iteke en haar vriendin op, tien minuten later zat hij op de snelweg, één afslag verder zat hij er alweer naast, bocht naar rechts, kruising, en dan tussen de weilanden door naar huis.
Hoe de toetsen waren.
Moeilijk.
Of ze het nog steeds leuk vonden op school.
Natuurlijk. Waarom niet? Maar zij hadden het vandaag wel drukker gehad dan hij.
Zeker, hij had alleen maar wat zitten kijken, daar werd je niet moe van.
Of hij ze vanavond naar een feestje kon brengen.
Nee, hij ging vanavond zelf weg.
Jammer.
| |
[2]
In het donker voor het zolderraam, hoofd tegen de ruit, adem tegen de ruit, maar geen condens meer zoals vroeger, niets om op te schrijven, geen naam, geen telefoonnummer, overal dubbel glas, overal verwarming, alles meteen weg, behalve de vetvlek van zijn voorhoofd.
Het sneeuwde licht, waardoor de tuin eruit kwam te zien als een oude foto: de berken raadselachtig in de stilte van hun eigen kring, de kastanje verderop zwart in afzijdigheid. De schommel stond er al toen ze hier kwamen wonen.
| |
| |
‘Stefan!’
De donkerbruin geverfde veilingkist stond weer op zijn plaats achter de schuifwand. Geroutineerd had hij de grammofoonplaten naar zich toe getikt, alsof hij door een oude agenda bladerde. Deze kist bevatte een belangrijk deel van zijn leven. Toch was hij er met een leeg hoofd doorheen gegaan, zijn hart was niet opgesprongen, niets van de verrassing van vanochtend in de auto. Irish Tour '74, zie je wel, bij Verhoog.
‘Stefan?’ Voetstappen tot halverwege de zoldertrap en weer terug. Omdat er geen licht brandde.
Op een dag zou een van de kinderen deze platen vinden en ze willen hebben omdat het zijn platen van vroeger waren en hij er toch niets meer mee deed. Ze zouden de draaitafel tevoorschijn halen, horen hoe tikken en krassen klonken, het leuk vinden dat je zo'n plaat moest omdraaien maar er al snel spuugzat van zijn. Ze zouden zich ervan bewust worden dat hij een leven had gehad zonder mama en zonder hen en - daar kwam het uiteindelijk toch op neer: moeten beslissen of ze hem zouden bewaren of dat hij wel weg kon.
Als ze hem maar niet lieten slingeren.
In het begin van zijn huwelijk had hij 's nachts nog wel eens beneden naar een gitaarblues zitten luisteren om oude pijn te voelen. Maar oude pijn bleek niet meer te bestaan. Het was zoiets als huilen voor de spiegel geworden, kijken naar jezelf, persen tot er tranen kwamen.
De deur ging open, het licht ging aan en op hetzelfde moment waren er twee zolderkamers, een binnen die hij voelde en een buiten die hij bekeek. Jetty. In de spiegeling van het glas zag hij haar tegenover zich, in de werkelijkheid van de kamer stond ze achter hem.
‘Wat doe je?’ vroeg ze. ‘Waarom zei je niet waar je was?’
Hij vertelde van het nummer dat hij die ochtend op de radio had gehoord en dat hij had gekeken of hij die elpee inderdaad nog bij Verhoog in Apeldoorn had gekocht.
‘En?’ vroeg ze.
‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Ik ben trouwens benieuwd wat de kinderen zullen zeggen als ze die kist met platen op een dag vinden.’
‘Die kist?’ zei ze, ‘die hebben ze allang gezien. Die interesseert ze helemaal niets.’
‘Hoezo gezien?’ vroeg hij.
‘Wat denk je,’ zei Jetty, ‘ik leg hier om de zoveel tijd nieuw spul neer en gooi oude dingen weg. Daar staan ze met kop en oren bij, hoor.’
Die kist interesseerde hen niet. Dat was toch hoogst onwaarschijnlijk. Had ze wel gezegd dat het zijn platen waren van vroeger?
‘Natuurlijk,’ zei Jetty. ‘Maar misschien komt het nog. Als de tweeling oud ge- | |
| |
noeg is, krijg je een nieuwe kans. Je hebt trouwens al een paar keer op het punt gestaan die platen weg te doen.’
Daar ging het niet om.
Waar het dan wel om ging.
Misschien ging het er alleen nog maar om dat ze zouden kunnen zien dat er geen rotzooi tussen zat. Dat was toch al heel wat, als je dat na vijfentwintig, dertig jaar kon zeggen. Of het ging om het idee dat je een nummer van zo'n plaat maar hoefde te horen om te weten waar je hem gekocht had, hoe oud je toen was, wie je vrienden waren, wat je schreef op het raam van je slaapkamer.
Alsof je hoe dan ook iets achter de hand wilde houden.
Wat je daarmee bewees.
‘Je moet Kris en Kras nog een kus geven, daarom zocht ik je,’ zei Jetty. ‘Ik heb al met ze gebeden.’
Hij liep naar de slaapkamer van de tweeling. Dit was de kamer van licht en vrolijk.
Nog even vechten. Ik word al sterk, papa, ziet u dat? U bent sterk maar ik word net zo sterk als u. Pas maar op.
Slaap als een reus, Chris boven in het stapelbed.
Slaap als een reus, papa.
En knuffelen. Ik vind u lief, papa, ziet u wel? Ik wil dat u mij net zo lief vindt als ik u.
Slaap als een roos, Kars onder in het stapelbed.
Slaap als een roos, papa.
Daa-ag.
O ja papa, ik weet ook waarom onze school de basisschool heet. Omdat juf de baas is.
Goeie Kars.
Jetty was in hun eigen slaapkamer. Ze stond voor de spiegeldeur.
‘Voor wie maak je je zo mooi?’ vroeg hij.
‘Voor jou natuurlijk,’ zei ze. ‘Dan weet ik tenminste zeker dat je terugkomt.’
Ze liep met een vinger haar gezicht langs: voorhoofd, ogen, neus, mond.
‘En toch word ik ouder,’ zei ze.
‘Ja,’ zei hij, ‘dat hou je niet tegen.’
‘Een man laat zijn vrouw in de steek als ze er te oud uit gaat zien,’ zei ze. ‘Terwijl een vrouw dat nooit om die reden zou doen.’
‘Nee,’ zei hij.
‘Als een man een vrouw in de steek laat, is het voor een andere vrouw,’ zei ze, ‘als een vrouw een man in de steek laat, doet ze het voor zichzelf.’
| |
| |
Zelfs als het niet waar was, had ze gelijk. Ze wilde niet in de steek gelaten worden. En al helemaal niet voor een ander.
Hij ging op zijn rug op het bed liggen en vouwde zijn handen onder zijn hoofd.
Jetty draaide zich van de spiegel af en ging naast hem zitten.
‘Maar ik wil ook niet dat je toch bij me blijft terwijl je allang niet meer van me houdt,’ zei ze.
‘Ik hou altijd van je,’ zei hij.
Ze gleed met haar hand onder zijn trui, deed een paar knoopjes van zijn overhemd open en daarna weer dicht.
‘En als ik lelijk word,’ daagde ze uit.
‘Jij kunt niet lelijk worden.’
Hij sloeg zijn armen om haar heen en trok haar bovenop zich. Zij duwde haar hoofd in zijn hals en beet zo hard dat ze er zelf van schrok.
Het bonkte boven in huis. Anke, dochter van dertien, met de koptelefoon op. Driekwartsmaat op houten vloer. Jetty was naar beneden gegaan om koffie te zetten. Ze wilde niet mee vanavond. Het leek haar meer een reünie dan een verjaardag, had ze gezegd. Daar hoorde zij niet te zijn.
Stefan hield niet van reünies. Dodelijk voor het verleden en voor het verlangen, had hij ooit bedacht. Droog blad dat spiraalde tegen een oud muurtje. En maar hits uit de jaren zestig en zeventig draaien. De hele collectie nieuw aangeschaft op cd.
Maar Jasper Ewijk was vandaag veertig geworden. En Jasper had deze zomer iets van zich laten horen.
Ze waren een middag op stap geweest. Van de Ugly Duck met Thaise kippensoep en een tosti tot de Ierse pub met een grote Kilkenny en wat zich daartussen nog aan gelegenheid had voorgedaan. In het begin een hernieuwde kennismaking, dat was niet zo moeilijk na vierentwintig jaar. Studie, baan, vrouw, kinderen, hobby's, wat beschouwinkjes over en weer, wat standpunten. Het vervelende was dat hij zich steeds meer een opblaaspop was gaan voelen, die weliswaar omhoog kwam zolang Jasper bleef blazen maar weer leegliep zodra hij daarmee stopte. Het enige wat hij aan deze ontmoeting zou overhouden was een schuldgevoel.
Wat Jasper eraan had overgehouden moest wel ergernis zijn. Maar dat was toch geen reden hem voor vanavond uit te nodigen? En er kwamen nog meer gouwe ouwen, had hij gezegd. Wie? Dat zou hij wel zien.
Stefan liep nu ook naar beneden. De wandlamp bij de eettafel flikkerde.
‘Volgens mij ligt het aan de stekker,’ zei Jetty vanuit de kamer, ‘daar zit ergens een knik of er zit iets los. Wil je er nog even naar kijken voordat je weggaat?’
Hij trok de stekker uit het stopcontact.
‘Je had gelijk,’ zei hij, ‘het lag aan de stekker.’
| |
| |
Onder het koffiedrinken begon hij over die hond en dat dode schaap. Tot zijn stomme verbazing zei Jetty dat die hond geen schaap had doodgebeten maar een kip van de boerderij ernaast. Een kip? Ja, dat wist ze honderd procent zeker.
Een kip. Dat was dus het belletje geweest dat gerinkeld had toen hij vanmiddag met Joop stond te praten. Een hond afmaken voor een kip, dat leek hem niet zo vanzelfsprekend. Was het daarom dat hij dat beest zonder het te weten had laten groeien tot een halve waarheid? Een schaap doodbijten was nog wat, maar een kip, dat stelde toch niets voor, een beetje hond deed zoiets terloops.
Was haar oom dan bang geweest dat die hond nog meer beesten zou doden omdat hij eenmaal bloed had geproefd? Zodat ook schapen niet meer veilig waren? Jetty kon het zich niet meer herinneren. Ze woonde toen op kamers en kwam hooguit eens in de drie weken thuis.
Ze liep met hem mee naar de auto.
‘Rij je voorzichtig?’ vroeg ze. Ze wreef met de zool van haar schoen een paar keer over de tegels van de oprit. Om voor zichzelf vast te stellen hoe glad het onderweg zou kunnen zijn. Om hem te laten zien waar ze aan dacht zonder het te hoeven zeggen.
Voor haar waren woorden aanwezigheid. Daar was ze heel ernstig in. Hij had haar nog nooit horen vloeken. Kris en Kras, ze had de verhaspeling overgenomen omdat die veilig was.
Ik moet vaak heus wel om ze lachen, had ze ooit gezegd, maar er lopen alleen op mijn werk al zoveel mensen rond die de hele dag onzinnig of dubbelzinnig doen, die uitsluitend bezig zijn woorden en situaties op hun mogelijkheden na te gaan, dat is allang niet onschuldig meer, ze bedoelen zelf altijd iets wat ze niet zeggen, terwijl ze proberen jou dingen te laten zeggen die je niet bedoelt.
Proberen? Er valt met jou helemaal niets te proberen, had hij gezegd. Jij bent een heilige.
Daar kon ze wel om lachen.
Toch denk ik dat zij dat ook vinden, had ze later gezegd, daarom komen ze steeds weer bij me terug. Heiligen vallen harder.
Hij reed graag in het donker. Je vertrok en kwam aan, en daartussen was alleen maar tijd, alle tijd van de wereld, zelfs als je haast zou hebben. Maar in het donker had hij nooit haast, in het donker zweefde hij.
Hij was de afwezige. Degene die op het laatste moment nog besloot niet te gaan, die werd verwacht maar niet kwam opdagen.
Op de dag voordat hij vier jaar zou worden had een buurvrouw gevraagd of ze op zijn feestje mocht komen. Alleen als u een cadeautje meeneemt, had hij gezegd. Het was als grapje bedoeld, maar het had streng geklonken, dat had hij zelf ook wel ge- | |
| |
hoord. Daarom was hij de volgende dag buiten blijven spelen totdat ze weer wegging. En toch, had hij later bedacht, was hij niet buiten gebleven omdat hij zich schuldig voelde, hij was zich schuldig gaan voelen om maar buiten te kunnen blijven.
Toen hij een jaar of acht, negen was, had hij gemerkt dat je erbuiten kon blijven door vragen te stellen. In het begin vooral ernstige, waar mensen een hekel aan hadden en die hij dus niet te veel kon gebruiken, maar later ook grappige en nuchtere en meelevende, zodat ze vonden dat er niemand was die hen zo goed begreep als hij, konden ze maar vrienden worden. Maar dat kon niet, hij stelde de vragen, hij wilde de afwezige zijn. Het eindigde er bijna altijd mee dat ze zich door hem in de steek gelaten voelden. Ze verweten hem hooghartigheid.
Daarom was hij geschikt als leraar. Omdat hij de vragen mocht stellen. Omdat hij vragen mocht beantwoorden met vragen. Omdat hij voor zijn leerlingen niet meer was dan een voorbijganger.
Hij draaide de weg op waaraan Jasper moest wonen.
Dat van die reünies, over het verleden en het verlangen en zo, daar wist hij eigenlijk niets van. Hij was nog nooit naar een reünie geweest.
Het schoot hem te binnen dat hij had vergeten tegen Jetty te zeggen dat het bestuur een verandermanager had aangesteld.
Wim de Gelder (1958) is leraar Nederlands. Hij publiceerde verhalen en gedichten in diverse tijdschriften.
|
|