| |
| |
| |
Carnaval
[Een Nederlandse kunstenaar verblijft voor zijn gezondheid in een Zuid-Franse stad. Hij heeft een kamer gehuurd in een ordinaire woonkazerne en ontmoet daar een medebewoonster, Asuncion, een jonge moeder zonder man. Ze lijkt haar geld te verdienen in de prostitutie.
Het verhaal over Asuncion is sterk autobiografisch. J.K. van Eerbeek schreef de roman Asuncion, het Spaanse Sprotje toen hij in 1937 vijf maanden in Nice woonde. Het boek verscheen kort na zijn dood.
Vergelijking met het manuscript toont aan dat ettelijke erotisch getinte passages zijn weggelaten, hoewel ze in het manuscript niet zijn doorgestreept. Ik moet nog uitzoeken wie voor deze kuising verantwoordelijk was: de uitgever J.H. Kok of Van Eerbeeks zuster Rebekka Boss. In mijn biografie over Van Eerbeek hoop ik er meer over te vertellen. Ik hoop ook een uitgever te vinden die de roman in ongekuiste vorm wil heruitgeven. Onderstaand fragment loopt daarop vooruit. Ik heb tussen vierkante haken de gecensureerde passages toegevoegd. hw]
Gisteravond, het liep tegen acht uur, was ik druk aan het disputeren met Roger Martin du Gard (een gefingeerd dispuut dan) naar aanleiding van La belle Saison, het derde deel uit de Thibault-serie. [Ik heb veel literatoren onder m'n kennissen...] Ik had jaren geleden, in Holland, het tweede deel, Le Pénitencier, gelezen, en omdat m'n bewondering wat te groot was geweest, begon ik tegen hem te mopperen.
Ik zeg: ‘Je bent een handige kwakzalver. Maar je exalteert de karakters, de handeling. [Je geeft vrij veel aandacht aan de erotiek.’ Ik heb zelden op zulk een decente, handige manier partij zien trekken van de coïtus, ten behoeve van de climax van z'n geschiedenis, wel te verstaan.
‘Ik herschrijf de jongelingsjaren van La belle Saison,’ verdedigde hij zich.
‘Ja, dan ligt de belangstelling beneden de navelstreek,’ geef ik toe. ‘Blijft dit bezwaar dat u alle karakters op dezelfde manier vervormt. De romanfiguren hebben alle de overbewuste exaltatie van... Roger Martin du Gard...’
‘Dat is een verwijt.’
‘Nee. Niet aan u tenminste. Een verwijt aan Zijne Majesteit de roman, die ik hierom lager acht dan de schilderkunst. De roman is een heel grote vijand van de realiteit, van de waarheid. En speciaal de realistische. De romanschrijver móet vervor- | |
| |
men, exalteren, de waarheid geweld aandoen, om “de gemiddelde lezer” vierhonderd bladzijden, dat is twintig uur aan één stuk, te lijmen.’
‘De gemiddelde lezer is dom.’
‘Maar is een roman denkbaar zonder de approbatie van de Grootste Gemene Lezer?’]
Enfin, zo zat ik te disputeren op m'n kamer.
De luidsprekers spoten de ene chanson na de andere door de Avenue. Na Le java des chats vleide een stem: Dis moi le secret de ta caresse, dis moi la raison de ta faiblesse. En dan, na een fox troo en een wals, de oude Franse chanson van de mooie tamboer. Is er een volk dat zulke simpele kinderliedjes en volksliedjes heeft als het Franse? Ik heb een paar prachtige dingen opgeschreven, die Asuncion pleegt te zingen.
Tegen acht uur dan kwam Asuncion binnen. Ze had haar jumper thuisgelaten en ze droeg een ander geval. Ik keek naar haar kleren...
‘Ja,’ zegt ze, ‘ik ga uit.’ [Je sors.]
‘Zo,’ zeg ik om haar te plagen, ‘ik ook.’
‘Ja,’ zegt ze, ‘maar ik heb een kennis gevonden die op me wacht. Vindt u het vervelend?’
Ik stelde haar gerust.
‘Nu,’ zeg ik, ‘als je me belooft, dat je geen aanleiding tot klachten geeft..., ik heb nog een brief te schrijven, over een uur zal ik eens komen zien hoe je je amuseert.’
Toch voelde ik me alleen toen ze weg was. Het carnaval hinderde me. De maskers joelden door de straat, en het duurde niet lang of ik had m'n muts genomen en ging in de lift naar beneden. Toen lag de confetti al dik in de ascenseur en de kleurige papiersnippers lagen hoger dan de vloermat in de vestibule.
Voor de restaurants zaten de mensen met dekseltjes op de consumpties, zo stoof de confetti rond. Er waren restaurants waar men helemaal niets meer gebruiken kon, zulke verwoede gevechten werden er geleverd. De wagens van de Monte Carlo Rally sneeuwden in en wanneer de file van open auto's, die langzaam naast de mensenstroom voortschoof, stilhield, sprongen de maskers op de treeplank en vroegen van de dames hun bise, hun kermiszoen.
De lampenslingers, die van boom tot boom gespannen waren, maakten van de eindeloze, rechte avenue één lange tent, een lichtdak, eronder was het helder als de dag.
Ik liep er een beetje verenkeld tussen. Nu en dan stond ik stil en liet me zegenen door de chansonnier in de luidspreker, die moderne hoorn van overvloed. Maar overigens kon ik toch niet nalaten tegen mezelf te gaan mopperen. Je kent dit soort plezier niet, zei ik, en nu je alleen bent, begrijp je dit feest en deze mensen zéker niet.
| |
| |
| |
| |
Toen, omdat ik van kind af allerlei spelletjes geleerd heb waar ik me alleen mee amuseren kan, kwam ik op het idee een van de feestvierders vóór me te volgen. Ik koos een klein persoon, een heer van misschien veertig jaar. Zijn gezicht glom van genoegen. Een kantoorbediende of een handelsreiziger; een middenstander uit de omgeving mogelijk ook. Men had hem een tik op de hoed gegeven en die was hem tot over de oren gezakt. Hij had een grote zak confetti in z'n handen en ik zal nooit de eindeloze voldoening vergeten die over z'n gezicht gloriede, wanneer hij een dame met z'n papieren regen bespatte. Ik trachtte een zekere wet te ontdekken, een zekere regelmaat in z'n handelwijze. [Ik merkte dat de dames van zijn keuze allen dezelfde complexiteit bezaten.] En ik begreep dat het werpen van de confetti een zekere [seksuele] ritus voor die man was.
Er waren ook gezelschappen die de voorbijgangers uitzochten die het minst op de kleurige gietbui verdacht waren. Ze kozen iemand die juist de andere kant op keek, of lachte, of de mond open had, om het plezier te hebben van een met papierknipsel beslagen tong te zien.
Ik moet erkennen dat ik in deze manier van feestvieren iets aardigs vind. Het is een goedkope exegese, maar ik zou de toerist kunnen vergeven die de hossende slingers achter de Hollandse optochten karakteristiek voor de Hollandse volksaard zou vinden. En in het werpen met confetti is een kinderlijk genoegen van de speelse Franse geest. Overigens: het Franse publiek gedroeg zich inderdaad keurig, en ik moet zeggen dat de Franse flics er zorg voor droegen dat de vreemdelingen een goede indruk kregen.
Aangestoken door dit plezier had ik, eigenlijk nog zonder te weten wat ik ermee zou doen, een zak confetti gekocht en ik begon m'n slachtoffers uit te zoeken. Getrouw aan de geest van tegenspraak die in me heerst, sloeg ik de sterren van het carnaval, de schonen, op wie eindeloze handvollen confetti verspild waren, over, en wanneer ik een zorgelijke femme de ménage of een aan lager wal geraakte Russin tegenkwam, bracht ik haar goedsmoeds en nederig de reverentie van m'n allereerste papieren zaailingen.
Het resultaat was meer dan bevredigend. Enkele keren oogstte ik een verraste glimlach. Meer dan eens ontwikkelde zich een van die alleraardigste kleine batailles de confetti, die men hier zo vaak ziet op straat en die ik, als ik de pretentie had de Fransman te kennen, weer een goed staaltje van de kinderlijke, speelse Franse geest zou kunnen noemen.
Ik voelde me sowieso een goed mens door mijn aandacht te wijden aan de minder goed bedeelden. Maar eindelijk begon dit soort experiment te vervelen. Ik voelde me zo eenzaam tussen die confetti sproeiende Galliërs, dat ik het gevoel kreeg nooit meer het contact met mijn dierbare medemensen te zullen herstellen. Onmiddellijk begonnen de liederen in me en het proza en de lyriek staken het hoofd op. Ik ging
| |
| |
me, tegen de eerste de beste boom geleund, aan de benedictie van een haut-parleur, een luidspreker, laven. Dans la nuit j'écoute, zei Tino Rossi me voor. Tussen haakjes: zestig procent van de platen die men zich in de boîtes de musique voor vijf sous kan laten voorspelen, zijn nummers van Rossi. Aardige stem overigens, de jeugd van dat geluid doet bijna zijn oppervlakkigheid vergeten.
Maar ik besloot de tactiek van m'n eerste model, de heer met de ingezakte garribaldi-hoed, te volgen. Om eerlijk te zijn moet ik zeggen dat het me een bijzonder groot genoegen was, op deze wijze eerlijk te getuigen van mijn fysieke voorkeur. Op dit punt was de stroom van de feestvierders al wat geluwd en het was werkelijk een aardige bezigheid in de verte z'n slachtoffer met de ogen te zoeken, contact te maken om zo te zeggen. Ik geloof dat heel vaak de eigen fysieke voorkeur beantwoord wordt. En wanneer het carnaval is, heeft men recht voor z'n smaak uit te komen [, zelfs zonder toestemming van de echtgenoot. Als hij niet met de gebruiken van prins Carnaval akkoord gaat, moet hij zich niet tussen de mensen wagen.]
Ik liep daar al zaaiende en amuseerde me; ik voelde me één met de menigte; haar genoegens waren de mijne. Het was me of men me de hand op de schouders legde en men tegen me zei: góéd zo. De mensen waarderen niets zozeer als dat men hun genoegens waardeert.
Ik was niet ver meer van de Avenue die naar de voorstad Toussaint voerde. [De stroom was daar niet zo dicht. Ik zag een dame die zich klaarblijkelijk op dezelfde manier amuseerde. Met een glimlach die een verontschuldiging en een bekentenis beide was, keken we elkaar aan. Ze wíerp de confetti niet, ze stróoide ze. Ik had schouders, muts en gezicht vol. De grappige ceremonie had meer weg van een zalving dan van een gevecht, een bataille. En toen haar voorraad uitgeput was, wist ik niet beter te doen dan haar een gedeelte van de mijne aan te bieden.
‘U is al te vriendelijk. U levert de wapens aan uw vijand.’
‘Wij mannen geven de vrouw altijd haar íigen wapen in de hand...’
Ze begon te lachen. Ik weet niet of ze veel van de bedoeling van m'n woorden verstond. Eerlijk gezegd geloof ik niet dat ze er iets van begreep. Maar in elk geval had ze een gezicht dat de vervulling leek van een jongensdroom. Ik kan me niet voorstellen ooit een uiterlijk te hebben gezien dat zozeer aan m'n verwachtingen beantwoordde. Ik weet niet wat er gebeurd zou zijn, wanneer er op dat ogenblik niet een gedrang was ontstaan dat me van m'n prinses verwijderde.]
Ik keerde me om en zag dat een agent een meisje dat met de rug naar me toe stond een of andere aanmerking maakte. Direct erop vloog de kleine figuur tegen de kolossale flic op als een kat tegen een boom en behagelde hem met confetti, waarvan ze een geweldige voorraad in haar mantelzakken moest hebben. De flic verweerde zich, hij lachte goedmoedig. Het meningsverschil smoorde op een grappige wijze in de papiersnippers.
| |
| |
De kleine figuur hield steeds de rug naar mij gekeerd, maar er was toch iets in de geste dat me bekend voorkwam. Iets prils; die heeft een jonge manier van de armen te bewegen, dacht ik. Waar herinnerde die me aan...?
Maar dat is Asuncion, wist ik opeens. [Ik was m'n prinses vergeten.] Het was me of m'n hart en al m'n aandacht bij die kleine figuur was, die zich, onverschillig voor de nieuwsgierigheid van de menigte die haar omringde, van haar vijand afwendde en, naast een diable-bleu, een alpenjager, voortslenterde in de richting van de stad.
Zweefde er iets zieligs, iets verlatens om de kleine figuur? Verveelde ze zich? Ik volgde haar een tijdlang en kon de gedachte niet van me afzetten dat ze zich niet amuseerde. Ik verhaastte m'n pas en, haar van achter aanvattend, zoals ik het de carnavalsvierders zo vaak had zien doen, wreef ik haar voorzichtig met een handvol confetti over het gelaat.
Ze moet begrepen hebben, dat iemand haar naderde, en wie. ‘Ik voelde dat u het was die op me toekwam,’ zei ze later.
Ze keek me aan, beschaamd, boos bijna. Maar ik begreep dat haar toorn er een was die een zekere verlegenheid moet verbergen. En achter schaamte en toorn meende ik een diepe tevredenheid te merken, omdat ze een bekend gezicht tussen al die vreemde mensen zag.
Ze deed niets terug. Ik keerde me af en ging weg, sloeg de richting van het Palais du Printemps in.
Vaak heb ik omgekeken en iedere keer zag ik haar smalle, bleke gezichtje daar op de hoek van die zijstraat.
Ik liep weer alleen tussen de mensenstroom, liet me meevoeren, toen men mij bij de arm vatte.
‘Mag ik met u mee?’ vroeg Asuncion.
‘En je diable-bleu?’ kon ik me niet weerhouden te vragen.
‘O die, die amuseert zich alleen.’
* * *
Asuncion stond voor de spiegel. Ze bekeek haar magere schouders, kamde de weerbarstige toefen van het zwarte haar naar achter. Ze maakte haar kortgeknipte wenkbrauwen langer, legde een valse veeg rouge-cendré op de wangen en een andere tint rood op de lippen.
‘Sumta,’ zeg ik, ‘je maakt een complete slagerswinkel van je gezicht.’
‘Bwaw,’ zegt ze.
Ik heb haar meer dan eens gezegd dat ze zichzelf lelijk maakt op die manier. Ik zal niet zeggen dat sommige vrouwen hun complexie niet kunnen verbeteren met
| |
| |
een paar kunstgrepen. En een donkere vrouw verdraagt gewaagder kleuren dan een blonde. Maar Asuncion is veel te ongeduldig om zich de nodige tijd ervoor te geven. Ze is er te veel gamin, ze is er te jongensachtig voor.
‘Als de mannen dat nu mooi vinden,’ excuseert ze zich.
Onwillekeurig kijk ik haar aan. Ze heeft het zo over ‘de mannen’. Zouden er werkelijk veel mannen zijn die dit Sprotje mooi vinden? Ze zegt zelf dat ze van goede familie is. Maar weet ik veel wat daar bij die stierenvechters ‘van goede familie’ betekent?
Haar moeder werkt in een restaurant, [haar vader was pianostemmer] en ze was zelf in een wasserij. Ik denk na: in welke wijk van m'n geboorteplaats zou ik een type als Asuncion kunnen tegenkomen? In de allerarmste straat, in de griebus. Ze is een bloem van de sloppen. Een paar grote, helle ogen in een bottig, mager gezicht. Haar neuswortel is zo dik, ze ademt door de mond als iemand die poliepen heeft.
Heeft ze m'n gedachten gelezen? Het is zo'n raar type. Eerlijk gezegd verwacht ik alles van haar. Waarom keert ze zich nu ineens om?
‘Gelooft u niet dat er mannen genoeg zijn die me aardig vinden?’
‘Nee.’
‘Als ik de straat opga, heb ik een type aan de haak geslagen voor ik bij de Place des Italiens ben. En geen vilain type. U zou me eens een keer moeten volgen.’
Inderdaad, denk ik. Ik zou wel eens willen zien of het werkelijk waar is wat je daar zegt.
[‘Als ik wilde kon ik iedere dag in een paar uur gemakkelijk honderd francs verdienen.’]
Ik had een paar boodschappen te doen en voor de grap accepteerde ik haar voorstel. Even later stonden we buiten.
Ik volgde Asuncion op een afstand en ik had ruimschoots de gelegenheid over haar na te denken. Ik wilde dat ik van al mijn vrienden op gelijke wijze afstand kon nemen. Men merkt bijzonderheden op in het fysiek, in de wijze van lopen, die u voordien ontgaan zijn.
Het haar was in een paar dikke gulpen naar achter gekamd, het was misschien wat te lang. Maar ze had een eigenaardige jonge manier van lopen, er was iets koppigs, iets eigenzinnigs in die gang; en ik zag ook dat ze plezier had, dat het haar goed deed daar te lopen, dat ze met een zekere verwachting daar liep. Deze Asuncion kende ik niet.
[Intussen, ze liep er eigenlijk weinig anders dan de professionelles de la rue, de straatbloemen, die men alleen aan de manier van lopen al herkent, en die evenals Asuncion met een bepaalde verwachting daar lopen. Ze lopen zo bedachtzaam als
| |
| |
Fifi Burguete, 1937, onder de naam Asuncion de hoofdfiguur van Asuncion, het Spaansche Sprotje.
| |
| |
kippen, met kleine knikkende pasjes, en zoeken ver voor zich uit de gezichten van de mannen af. Ze proberen contact te krijgen. Ik begreep op welke wijze Asuncion aan al haar kennissen kwam.
En toch liep Asuncion ook weer anders dan deze. Ze probeerde óók contact te krijgen, maar er was zoiets jongensachtigs in haar manier van lachen, iets helders, iets zuivers. Als ik het een naam moest geven, zou ik het een steriele manier van flirten noemen. Alleen de glimlach van vrouwen die in seksueel opzicht nog niet ontwaakt zijn, is zo kinderlijk. Het lijkt vreemd van een moeder te spreken als van een vrouw die seksueel niet ontwaakt is, maar misschien verkeren veel vrouwen in hetzelfde geval. En wie ontwaakt in dit opzicht geheel? Daar is meer inzicht en dieper sentiment voor nodig, dan waar de mens van deze tijd over beschikt, geloof ik. De mensen zijn gulzig genoeg, maar ik betwijfel of ze de ziel ooit mee ter bruiloft vragen.]
Maar ik dwaal af. De stroom van mensen gleed langs me voort. Nu en dan was ik bang dat ik Asuncion voorgoed uit het oog zou verliezen. Eén keer knipte het verkeersbord juist het rode licht naar mijn kant, en ik moest wachten.
Ik vond haar witte muts toch terug op de Place de Piemonte. Ze liep onder de hallen van de Galeries Bas-Prix door. Ze keek niet één keer om. Ze maakt zichzelf wijs, dat ze daar alleen loopt, overlegde ik. En ik bedacht hoezeer dat een beeld van haar leven was. Ze ontkent het echec van haar leven. Om te kunnen ademhalen, moet ze haar leed verstoppen.
[Ik liep daar achter haar aan, en ik had honderd gedachten. Ik kon haar souteneur zijn, overlegde ik. Als een man om een vrouw geeft, moet hij toch met het mes tussen de ribben gaan als hij daar achter haar gaat. Of voelen ze zich juist dicht bij elkaar als ze daar samen door de menigte - die optocht van maanbleke flambouwen - voortgaan? Of amuseerde ze zich met het spel van de seksen gade te slaan, als de koppelaarster die zich warmt bij het vuur van haar slachtoffers?
Maar de meesten, wist ik, deden als sommige Amerikaanse filmmaatschappijen: ze stimuleerden gevoelens en hadden zelf alleen het geld en nog eens geld op het oog. De massa, dacht ik, is even dom als de cocotte: ze laat zich beetnemen door sjacheraars die haar met haar eigen simpele hart vangen.]
Opeens echter zag ik dat Asuncion niet meer alleen liep. Ik verwenste m'n eigen verstrooidheid en vroeg me af op wat voor manier ze aan dat gezelschap gekomen kon zijn. Ik had haar eens lachend naar iemand om zien kijken. Misschien had ze tegen dezen man gelachen. Maar dan had hij toch heel vlug moeten lopen om haar hier, aan het eind van de hallen, tegemoet te kunnen komen.
De man kon, naar z'n uiterlijk te oordelen, klerk bij een of andere bank zijn.
| |
| |
Eerlijk gezegd herinnerde hij me aan m'n eigen milieu. Ik had het drie maanden geleden verlaten en hoeveel had ik niet gezien in die tijd.
De revers van z'n jas gaapte. Maar z'n gezicht was serieus en zo betrouwbaar als dat van de onderwijzer van m'n geboorteplaats.
Er was op dat punt van de straat een file van auto's gestationeerd, die de stroom van voetgangers vernauwde. Daarbij kwam dat van de andere richting sommige wandelaars persé tegen de stroom in wensten te gaan. Het kostte me geen moeite, zonder te veel op te vallen, vlak achter de Spaanse en haar begeleider te komen. [‘Ik heb een retourkaart naar Vintimilles,’ zei de klerk, ‘ik vertrek over een half uur. Als u met me meeging naar dat kleine hotel ginds...’
‘Nee,’ zei Asuncion.
‘Maar het zou weinig tijd nemen.’
‘Nee,’ zei ze lachend. ‘U hebt me zo lang opgehouden, u moet me trakteren..., vous y êtes pour un boire, je vous plâquerai quand-même, ik zal u even goed laten zitten,’ voegde ze er malicieus aan toe.
Toen keek ze om.]
Op datzelfde ogenblik naderde een kleine man die haar een teken gaf met de hand, en van dat ogenblik af veranderde het gedrag van de Spaanse. Hij droeg een Baskische bérèt. Zijn haar begon te grijzen. Ik zou hem het beroep van neringdoende gegeven hebben, wanneer men mij ernaar gevraagd had. Van het ogenblik af dat ik die uitgeloogde Egyptenaar (Algerijn? Spanjaard?) gezien had, heeft Asuncion geen enkele maal meer omgekeken. Had hij ons al sedert lange tijd gevolgd? [Ik had mezelf voor een ogenblik in de rol van souteneur ingedacht, maar was hij de echte? Hij had er het uiterlijk niet van. Hij leek er niet op.]
Maar vanwaar die gehoorzaamheid van Asuncion? En vanwaar die haast bij Asuncion? Geen drie minuten later had ze zich van haar gezelschap ontdaan en was ze de overvolle Avenue ingegaan, waar ze in de menigte verdween. Ook de man met de Baskische bérèt zag ik niet meer. Het is waar, er liepen honderd mannen met Baskische baretten op in die Zuid-Franse stad, maar deze scherpe blik, dat uitgedroogde gelaat, had ik zeker herkend als ik hem teruggezien had. Maar hij was verdwenen, evenals Asuncion.
Ik liep een tijdlang de straat af en keek de voorbijgangers aan. Maar niet één keer zag ik een van beide terug. En enigszins spijtig, omdat ik me had laten beetnemen, besloot ik naar m'n kamer terug te keren.
Wat betekende de vertoning die ik had bijgewoond? Ik kon honderd veronderstellingen maken en kwam er geen stap verder mee.
Slechts had ik deze ene ontdekking gedaan: ik wist nu dat de Spaanse een andere kennis had, en ik meende een niet te gewaagde veronderstelling te maken wanneer ik zou aannemen dat ze nooit van hem gerept had, omdat hij belangrijker voor haar was dan de anderen.
| |
| |
Ik wilde juist de Avenue verlaten, toen ik plotseling toch weer de ‘Bask’ met Asuncion voor me zag. Ze gingen een zijstraat in die hen naar een berucht stadsdeel voerde, de wijk van de Eufraath.
Uit: J.K. van Eerbeek, Asuncion, het Spaansche Sprotje, roman, uitg. Kok te Kampen, z.j. [1937], blz. 91-97, 104-108.
|
|