stierven. Boven de veertig jaar werd over de handschoenen overleg gepleegd met de familie.
‘Nou,’ zei hij toen, ‘ik smeer 'em. Geef jij mij geen zoen, moeder?’
‘Nee,’ zei ze, ‘in die jas niet.’
Toen liep hij onder de bomen van de straat door naar de stal.
Bij de Korenmarkt zag hij een collega die ook op weg was naar de stal.
‘'n Goeie vandaag,’ zei Beumer.
‘Zo drie elke week. As je daarop rekenen kon.’
‘D'r gaan d'r niet veel van drie knaken. Die van de eerste klas zitten te vast op de stoel, ze 'ebben 't 'ier te goed.’
Bij de brug stond een draaiorgel en speelde ‘Het orgel op het pleintje’. Beumer neuriede mee.
‘Moet je zingen in de jas van “de vereeniging”?’
‘Moet ik treuren als ik drie knaken ga verdienen?’ zei Beumer.
Toen waren ze aan de stal. De stal was een groot hol gebouw. Een paar grote geopende staldeuren, een lijkwagen, een paar rouwkoetsen. De scherpe lucht van paarden en leerwerk.
‘Hé,’ zei de collega, ‘waar zijn de paarden?’
Ze liepen langs de tuigenkast. Achter het glaswerk blonken de tuigen van de rijtuigmaatschappjj. De stal zelf was een grote holle ruimte. Achterin stonden een paar landauers. In de paardenstal troffen ze de andere dragers.
‘Goeie.’
‘Goeie. Waar zijn de peerden?’ vroeg Weber.
‘D'r is trouwen,’ wist er een.
‘Nou, dan maggen ze wel voortmaken.’
Er was een paartje dat in de kerk werd overgetrouwd, dat duurde tot één uur, en om half twee was het begraven.
‘Nou,’ zei Weber, de aanspreker, tegen de stalbaas, ‘je mag wel een beetje opschieten.’
‘'Eb jij ook wat te zeggen, jij nagemaakte aanspreker? Laat de familie de overledene maar 'n keer extra zien. Ik zal wel zorgen da 'k er tegen die tijd ben.’
‘Zijn de heren klaar?’ vroeg de directeur toen.
Hij keek met scherpe ogen of er iemand mankeerde, monsterde de kleren, en zag meteen of ieder geschoren was. En hij maakte een praatje om te weten of iemand drank gebruikt had.
‘Allen present?’ vroeg hij nog.
‘We weten niet beter,’ zei de oudste.
‘Dan gaan we maar vast vooruit,’ zei hij tegen de aanspreker.
Lang voor de dragers bij het sterfhuis waren, hadden ze opgemerkt, dat de auto van de predikant nog voor de deur stond.