Levi Frankfort koopt kalfjes
Zo kwam aan het licht welk een handig koopman de jonge Levi Frankfort was. Zijn vader kocht wekelijks 'n vijftien, zestien kalfjes in N.; die werden gemest om een mestkalf te krijgen.
‘Levi, zie jij kans, en gaan naar Purmerend en kopen voor je vader vijftien, zestien kalvers?’
‘Ja vader.’
‘Je bent een goeie zoon, Levi. Ga naar Purmerend en koop de kalvers voor je zieke vader. Maar koop ze niet van een Jehoede, koop ze van het gajes.’
‘Ja vader.’
‘Levi, ik heb angsjt dat je besjwendeld wordt.’
‘Ik heb gogme genoeg, vader.’
‘Nu goed, hier is het geld, koop ze voor die en die prijs. Voor dollut, voor ei sjoof.’
Memmele brengt de jongen naar de deur. Als ze terugkomt is ze boos.
‘Hoe kun je de gosen laten gaan, Simon. Zal hij niet besjwendeld worden? Zal hij niet te duur kopen, zal hij niet makkes halen? Zal hij niet zonder schöre terug komen?’
De onrust overvalt Simon weer.
‘Je hebt gelijk, Mene. Het is 'n trèfe gesjiechte met Simon. Levi zal zonder schöre terugkomen. Hij zal besjwendeld worden.’
's Avonds komt Levi terug. Alleen. Geen vrachtwagen. Geen schöre dus, geen mazemattes.
‘Dag memmele, dag va.’
‘Heb je kalfjes gekocht, Levi?’
‘Ja vader.’
Simon kijkt z'n vrouw aan. Zie je dat ik goed gedaan heb met de jongen naar de markt te sturen? Al heeft ie er maar twee gekocht, of vijf, de jongen zal de negotie leren, hij zal een handelsman worden als z'n vader.
‘Hoeveel kalfjes heb je gekocht, Levi? Heb je er twee gedongen, of vier, of vijf?’
‘'n Goeie tachtig, denk ik, vader.’
‘Wat zegt de jongen?’ vraagt Mène.
‘Weisz viel,’ zegt Simon. Heeft ie goed verstaan? Tachtig kalfjes heeft de jongen gekocht? Is de gosen vernard? Simons handen grijpen in de lucht.